ECLI:NL:CRVB:2020:3436
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AOW-verzekering van appellant met werkzaamheden in Nederland en België
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had aangevraagd. Appellant, geboren in 1950, heeft tot 1996 in Nederland gewoond en is daarna naar België verhuisd. Hij verzocht de Sociale verzekeringsbank (Svb) om herziening van zijn AOW-pensioen, omdat hij meende dat hij meer jaren voor de AOW verzekerd was dan de Svb had aangenomen. De Svb had eerder een korting van 36% toegepast op zijn pensioen vanwege een niet-verzekerde periode van 18 jaar.
De Raad concludeert dat er sprake was van miscommunicatie tussen appellant en de rechtbank over een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling. De Raad oordeelt dat appellant in de periode in geding daadwerkelijk werkzaamheden in Nederland heeft verricht, maar ook gewoonlijk werkzaamheden in België heeft uitgevoerd. Dit betekent dat appellant op grond van de Europese Verordening 1408/71 uitsluitend aan de Belgische wetgeving was onderworpen. De Raad bevestigt dat er geen verplichte verzekering voor de AOW van toepassing is en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met verbetering van de gronden.
De uitspraak benadrukt de complexiteit van grensoverschrijdende arbeid en de toepassing van Europese regelgeving op sociale zekerheidskwesties. De Raad heeft de relevante feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en komt tot de conclusie dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat appellant niet verzekerd was voor de AOW in de betreffende periode.