ECLI:NL:CRVB:2019:4271
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de rechtbank het beroep van de appellante ongegrond heeft verklaard. De appellante, een B.V., had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de WIA-uitkering van een werknemer die sinds 14 november 2011 in dienst was. De werknemer had zich ziek gemeld op 10 april 2012 en het Uwv had vastgesteld dat hij op 13 maart 2014 niet beschikte over benutbare mogelijkheden. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. De appellante voerde aan dat het herstelgedrag van de werknemer inadequaat was en dat hij recht had op een IVA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam was. De Raad benadrukte dat de verzekeringsartsen over voldoende medische informatie beschikten en dat de inschatting van de kans op herstel op een zorgvuldige afweging van feiten en omstandigheden was gebaseerd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de WGA-uitkering terecht was toegekend en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.