ECLI:NL:CRVB:2019:4240

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
19/3154 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake plichtsverzuim en re-integratie

Op 19 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 2 mei 2019. Het verzoeker, die in hoger beroep was gegaan, had gevraagd om herziening op basis van een verklaring van zijn huisarts van 27 mei 2019. Deze verklaring zou volgens verzoeker moeten leiden tot een andere beoordeling van zijn situatie, waarin hij zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door niet in gesprek te gaan met zijn leidinggevende over zijn re-integratie op 23 maart 2017.

De Raad overwoog dat de verklaring van de huisarts geen nieuw feit of omstandigheid opleverde die tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden. De huisarts had weliswaar aangegeven dat verzoeker niet in staat was om het gesprek te voeren, maar de bedrijfsarts had eerder gerapporteerd dat verzoeker wel degelijk in staat was om dit gesprek te voeren. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid de dienstopdracht had kunnen geven, en dat er geen medische belemmeringen waren voor verzoeker om het gesprek aan te gaan.

De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor het inbrengen van nieuwe feiten of omstandigheden. Aangezien de omstandigheden die verzoeker aanvoerde niet nieuw waren, werd het verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van griffier L.R. Daman, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

19.3154 AW

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 mei 2019, 18/3540 AW, 18/3609 AW, 18/3861 AW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij verzoekschrift van 6 juni 2019 gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 mei 2019.
Namens de staatssecretaris heeft mr. M.C. Nijholt een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Verzoeker is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Nijholt.

OVERWEGINGEN

1. Bij uitspraak van 2 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1551, heeft de Raad het beroep - voor zover hier relevant - tegen het besluit van 26 oktober 2017 ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim doordat hij herhaaldelijk, zonder deugdelijke grond, geen gehoor heeft gegeven aan de dienstopdracht om een gesprek te voeren met zijn leidinggevende over zijn re-integratie. De staatssecretaris was bevoegd en kon in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik maken om verzoeker daarvoor de straf van disciplinair ontslag op te leggen.
2. Verzoeker voert aan dat de verklaring van de huisarts van 27 mei 2019 moet worden aangemerkt als nieuw feit of omstandigheid wat moet leiden tot herziening van de uitspraak van 2 mei 2019.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Voorop staat dat naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van
11 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2791) het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven is om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in rechtsoverweging 3.1, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.3.
De uitspraak van 2 mei 2019 is gedaan op basis van de in het procesdossier aanwezige en bij partijen bekende stukken. De huisarts en de behandelend psycholoog van verzoeker hebben op 10 maart 2017 de vraagstelling van de bedrijfsarts beantwoord. Deze beantwoording maakte toen al onderdeel uit van de stukken en levert geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid op.
3.4.
Over de verklaring van de huisarts van 27 mei 2019 overweegt de Raad het volgende. De omstandigheid dat verzoeker in de periode van augustus 2016 tot en met september 2017 veel last had van vermoeidheid en paniekaanvallen geeft geen ander beeld dan reeds bekend was. Dat de huisarts, anders dan de bedrijfsarts, van mening is dat verzoeker daarom niet in gesprek kon met zijn leidinggevende over zijn re-integratie op 23 maart 2017 is geen feit of omstandigheid die, indien dat eerder bekend was geweest, tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden. Daartoe wordt overwogen dat het de taak van de bedrijfsarts is om gelet op de aangeleverde informatie (van onder meer de behandelaar van verzoeker) en de eigen bevindingen een oordeel te vellen over de functionele mogelijkheden van de werknemer. De bedrijfsarts heeft op 17 maart 2017 gerapporteerd dat verzoeker in gesprek kon met zijn leidinggevende. De in de verklaring van de huisarts omschreven klachten sluiten niet uit dat verzoeker medisch in staat was naar het werk te gaan en een gesprek met zijn leidinggevende te voeren. Daarom mocht de staatssecretaris ervan uitgaan dat er geen medische belemmering was voor verzoeker om op 23 maart 2017 met zijn leidinggevende een gesprek te voeren over zijn re-integratie en kon hij in redelijkheid de dienstopdracht geven toen bleek dat verzoeker niet was verschenen op dat gesprek.
3.5.
Gelet op wat onder 3.1 tot en met 3.4 is overwogen volgt dat het verzoek moet worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) H. Lagas
(getekend) L.R. Daman