In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, werkzaam bij de Belastingdienst, had zich ziek gemeld vanwege burn-out klachten en had vrijwillig ontslag aangevraagd. Echter, hij heeft niet meegewerkt aan zijn re-integratieverplichtingen door herhaaldelijk niet te verschijnen op gesprekken met zijn leidinggevende en de re-integratiemanager. De staatssecretaris van Financiën heeft daarop disciplinaire maatregelen genomen, waaronder het vervallen verklaren van de bezoldiging en het opleggen van ontslag wegens ernstig plichtsverzuim. De Raad oordeelt dat het ontslag terecht is gegeven, omdat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen en geen deugdelijke redenen heeft aangevoerd voor zijn afwezigheid. De Raad bevestigt dat het ontslag niet onevenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim, en wijst het verzoek van appellant tot schadevergoeding af. De uitspraak van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, en het beroep tegen het besluit van 26 oktober 2017 wordt ongegrond verklaard.