ECLI:NL:CRVB:2019:4221

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
18/1823 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstemming van bijstand op basis van zorgverzekeringspremie betaald door ouders

Op 17 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afstemming van bijstand op grond van de Participatiewet (PW) omdat de ouders van de appellant de zorgverzekeringspremie voor hem hebben betaald. De appellant ontving bijstand vanaf 2 december 2016, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand verlaagd met het bedrag van de zorgverzekeringspremie, omdat de ouders deze kosten voor hun rekening namen. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat de ouders van de appellant in een bijzondere situatie voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan van de appellant.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij een afspraak had met zijn ouders om de betaalde premie terug te betalen zodra hij een inkomen had. Hij betoogde dat het onredelijk was dat deze terugbetaling niet werd meegewogen in de beoordeling van zijn bijstand. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank de argumenten van de appellant adequaat had weerlegd en dat er geen nieuwe redenen waren aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de maandelijkse verlaging van de bijstand in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

18.1823 PW-PV

Datum uitspraak: 17 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2018, 17/4601 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Zitting heeft: W.F. Claessens, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: H. Spaargaren
Namens appellant is verschenen [naam]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F. Jim en mr. L.A. Bouter.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het college heeft appellant met ingang van 2 december 2016 bijstand verleend op grond van de Participatiewet (PW). Omdat de ouders van appellant (ouders) in december 2016 de zorgverzekeringspremie van appellant over 2017 hebben betaald, heeft het college de bijstand met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW iedere maand verlaagd met het maandbedrag van de zorgverzekeringspremie. Het college heeft deze verlaging na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2017 (bestreden besluit).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, in de eerste plaats onder verwijzing naar de uitspraak van 3 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1662, geoordeeld dat in dit geval sprake is van een zeer bijzondere situatie om de bijstand van appellant op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW af te stemmen. De rechtbank heeft hierbij van belang geacht dat de ouders, door de betaling van de zorgverzekeringspremie van appellant, hebben voorzien in kosten die behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van appellant, dat appellant deze kosten dus niet meer zelf hoefde te voldoen en dat dit voor hem een substantiële besparing opleverde, zodat zijn bijstandbehoevendheid per saldo werd verminderd. In de tweede plaats heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van
11 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2387, de stelling van appellant dat sprake is van een lening verworpen.
Appellant heeft in hoger beroep – samengevat – de volgende beroepsgronden aangevoerd. De ouders hadden met appellant afgesproken dat hij de door zijn ouders betaalde zorgverzekeringspremie moest terugbetalen zodra hij een baan of een uitkering had. Appellant heeft de zorgverzekeringspremie over 2017 ook feitelijk terugbetaald aan zijn ouders. Het is onredelijk dat daarmee geen rekening wordt gehouden. Appellant en zijn ouders worden daardoor benadeeld.
Deze gronden zijn een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals hiervoor weergegeven, waarop dat oordeel rust.
Hij voegt daaraan nog toe het volgende toe. Het oordeel van de rechtbank is overeenstemming met de door de rechtbank genoemde uitspraken van 3 mei 2016 en 11 juli 2017. De Raad ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding om in dit geval van die uitspraken af te wijken.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd. Dit betekent dat de maandelijkse verlaging van de bijstand van appellant in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) H. Spaargaren (getekend) W.F. Claessens