Uitspraak
18.3137 WLZ, 18/6362 WLZ
OVERWEGINGEN
Wet langdurige zorg (Wlz) omdat zij uitsluitend buiten Nederland werkt. Dit volgt uit
artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante, die in Nederland woont, heeft werkzaamheden verricht voor haar in Duitsland gevestigde kledingwinkel. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft appellante niet verzekerd geacht voor de Wet langdurige zorg (Wlz) omdat zij uitsluitend buiten Nederland werkzaam zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij ook in Nederland werkzaamheden heeft verricht en dat de Nederlandse wetgeving van toepassing zou moeten zijn. De Svb heeft echter gesteld dat de Duitse wetgeving van toepassing is, omdat er geen sprake zou zijn van een situatie waarin de Nederlandse wetgeving van toepassing zou zijn. De Raad heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat appellante niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een substantieel gedeelte van haar werkzaamheden in Nederland heeft verricht.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in Duitsland het merendeel van haar arbeidstijd werkzaam was en dat zij in eerdere communicatie met zowel de Nederlandse als de Duitse autoriteiten heeft aangegeven dat zij niet in Nederland werkzaam was. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft besloten om appellante niet te verzekeren voor de Wlz en de aanvraag voor een A1-verklaring te weigeren. De rechtbank heeft de beslissing van de Svb terecht in stand gelaten, en het beroep van appellante tegen het besluit van 2 november 2018 is ongegrond verklaard.