ECLI:NL:CRVB:2019:418

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
17/1893 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van maatregelen-besluiten in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 19 juli 2007 bijstand ontvangt, had verzocht om terug te komen van eerder genomen maatregelen door het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg. Deze maatregelen betroffen verlaging van de bijstand op basis van het niet nakomen van verplichtingen. Appellant stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om de besluiten te herzien, maar het college had deze verzoeken afgewezen op grond dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het bestreden besluit evident onredelijk was, omdat hij ziek was en de trajecten die hij moest volgen ver van zijn woonplaats waren. De Raad overwoog dat het bestuursorgaan zorgvuldig had gehandeld en dat appellant tegen eerdere besluiten rechtsmiddelen had kunnen aanwenden, maar dit had nagelaten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond voor was.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van tijdige rechtsmiddelen en de voorwaarden waaronder een bestuursorgaan kan terugkomen op eerder genomen besluiten.

Uitspraak

17.1893 PW

Datum uitspraak: 29 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 januari 2017, 16/6460 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.J.E. Loontjens, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Loontjens. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.H. Romijn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 19 juli 2007, behoudens twee korte onderbrekingen in 2010 en 2011, bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet. Het college heeft appellant in 2011 ontheven van zijn verplichtingen in het kader van de bijstand om naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden en registratie als werkzoekende bij het Uwv Werkbedrijf. Het college heeft appellant wel de verplichting opgelegd gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, gedurende maximaal tien uur per week en twee uur per dag, en mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. In dat kader diende appellant deel te nemen aan een bewegingstraject bij
I-Go en vervolgens aan een traject gericht op werk met behoud van uitkering.
1.2.
Bij besluiten van 25 mei 2012, 31 mei 2012, 27 november 2012, 4 januari 2013 en
28 januari 2013 heeft het college de bijstand van appellant over een aantal maanden in 2012 en 2013 bij wijze van maatregel verlaagd op de grond dat appellant zich niet had gehouden aan de aan hem opgelegde verplichtingen als bedoeld onder 1.1.
1.3.
Appellant heeft het college bij brief van 18 november 2015 verzocht van deze besluiten terug te komen en de maatregelen/verlagingen ongedaan te maken. Appellant heeft daarbij een beroep gedaan op medische gegevens uit 2014 en een daaruit voortvloeiend besluit tot ontheffing van de verplichtingen in het kader van de bijstand om naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden en van registratie als werkzoekende bij het Uwv Werkbedrijf.
1.4.
Het college heeft dit verzoek bij besluit van 4 februari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 juli 2016 (bestreden besluit), afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college, kort weergegeven, ten grondslag gelegd dat de door appellant ingebrachte (medische) gegevens geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden bevatten als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zoals ter zitting toegelicht, voert appellant uitsluitend aan dat sprake is van een evidente onredelijkheid als bedoeld in de uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872). Daartoe heeft appellant ter zitting naar voren gebracht dat hij wordt gehouden aan het niet nakomen van trajecten, wat hem vier maanden bijstand heeft gekost, terwijl bekend was dat hij ziek was. Daarnaast waren de trajecten die appellant moest volgen ver van huis - hij moest een half uur met de bus -, terwijl hem in 2010 was voorgehouden dat hij trajecten dicht bij huis moest gaan volgen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als het bestuursorgaan - overeenkomstige - toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, zoals in het onderhavige geval, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Vergelijk de uitspraak van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat wat appellant ten grondslag heeft gelegd aan het verzoek om terug te komen van de afstemmingsbesluiten geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Uitsluitend in geschil is of het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.3.
De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat appellant tegen de onder 1.2 genoemde maatregelbesluiten en tegen de besluiten waarbij hij slechts gedeeltelijk is ontheven van de arbeidsverplichtingen rechtsmiddelen had kunnen aanwenden, maar dit om hem moverende redenen heeft nagelaten.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor een veroordeling tot schadevergoeding geen grond, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2019.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) Y. Itkal
ew