ECLI:NL:CRVB:2019:4171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
17/1047 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Laattijdige aanvraag om Wajong-uitkering en bewijsrisico bij de aanvrager

In deze zaak gaat het om een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering door appellante, die geboren is in 1961 in Hongarije. Appellante heeft op 8 april 2015 een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), maar deze werd afgewezen omdat er volgens het Uwv op achttienjarige leeftijd sprake was van arbeidsvermogen. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van appellante moest worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 5 en 6 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en dat de bewijslast bij de aanvrager ligt, vooral bij laattijdige aanvragen.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij op zeventien- en achttienjarige leeftijd arbeidsongeschikt was, onderbouwd met medische informatie van haar Hongaarse huisarts dr. M. Gyuk en een rapport van PACT. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de ingediende informatie niet voldoende bewijs levert voor de gestelde arbeidsongeschiktheid op de relevante leeftijden. De informatie van dr. Gyuk bevatte enkel een overzicht van diagnoses zonder bewijs van de ernst en omvang van de ziektebeelden. Ook het rapport van PACT bood geen sluitend bewijs, aangezien de IQ-score van appellante met voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd en niet consistent was met de gestelde beperkingen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 december 2019.

Uitspraak

17.1047 WAJONG

Datum uitspraak: 12 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
21 december 2016, 16/454 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. Remport Urban, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Remport Urban als haar gemachtigde en A.E. Czudar als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is geboren [in] 1961 in Hongarije. Op 8 april 2015 heeft zij een aanvraag ingediend bij het Uwv om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Op 1 juni 2015 heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts van het Uwv. Bij besluit van 3 juni 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat bij appellante op achttienjarige leeftijd sprake was van arbeidsvermogen en de aanvraag om die reden afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 31 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 8 april 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 december 2015 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de aanvraag van appellante moet worden bezien in het kader van de artikelen 5 en 6 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), zoals die ten tijde van de achttiende verjaardag van appellante golden. Volgens deze artikelen heeft de verzekerde die vanaf zijn zeventiende verjaardag gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is, recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De rechtbank heeft gewezen op de vaste rechtspraak van de Raad die inhoudt dat bij een laattijdige aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering de bewijslast ligt bij de aanvrager, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. Appellante is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aan te tonen dat zij op de leeftijd van zeventien en achttien jaar voldeed aan de voorwaarden voor een AAW-uitkering.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit de door haar in bezwaar en beroep ingediende medische informatie van haar Hongaarse huisarts dr. M. Gyuk blijkt dat bij haar rond zeventien- en achttienjarige leeftijd sprake was van COPD, een oogaandoening waaraan zij geopereerd is in 1968, dermatis allergica, gemengde angst- en depressieve stoornis en zwakte van de polsgewrichten, waardoor zij arbeidsongeschikt was. Ook heeft zij aangevoerd dat sprake is van zwakbegaafdheid, waartoe zij in hoger beroep een rapport heeft ingediend van PACT van 4 oktober 2019.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak en hiertoe verwezen naar het nadere rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gedateerd 1 december 2015 (lees: 14 oktober 2019).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geding in hoger beroep is beperkt tot de vraag of bij appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd sprake was van arbeidsongeschiktheid in het kader van de artikelen 5 en 6 van de AAW zoals deze destijds luidden.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de aanvraag van appellante een laattijdige aanvraag is en dat volgens vaste rechtspraak van de Raad de bewijslast en het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering bij de aanvrager liggen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellante met de ingediende informatie van dr. Gyuk niet heeft aangetoond dat zij op zeventien- en achttienjarige leeftijd voldeed aan de voorwaarden voor een AAW-uitkering. De informatie van dr. Gyuk bevat alleen een overzicht van diagnoses, zoals die destijds kennelijk zijn gesteld. Daaruit blijkt niet de ernst en omvang van de ziektebeelden en daaruit voorvloeiende beperkingen voor het verrichten van arbeid op zeventien- en achttienjarige leeftijd. De in hoger beroep ingediende informatie van PACT doet hieraan niet af. Uit het rapport van PACT blijkt dat op basis van psychodiagnostisch onderzoek bij appellante een IQ-score van 58 is vastgesteld, maar dat deze score met grote voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd omdat de leeftijd van appellante buiten de normscore valt. Ook verwachten de onderzoekers dat appellante op een hoger niveau functioneert gezien haar zelfredzaamheid in onder andere het doen van boodschappen en huishouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn standpunt dat uit dit rapport niet kan worden opgemaakt dat bij appellante in de in geding zijnde periode van 14 juli 1978 tot 14 juli 1979 sprake was van beperkingen voor het verrichten van arbeid wegens lage verstandelijke vermogens, omdat de bevindingen in het rapport niet consistent zijn en bovendien een vastgestelde IQ-score slechts een beperkte geldigheidsduur heeft.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, E.J.J.M Weyers en F.J.L. Pennings, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.R. Trox