In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als projectbegeleider werkzaam was, heeft zich in 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na herbeoordeling is het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 68,18%. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard en het percentage verlaagd naar 65,75%. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van appellante dat zij als medische afzakker kan worden aangemerkt. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij een medische afzakker is en dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen aanknopingspunten zijn voor een ander oordeel. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is geoordeeld dat appellante niet kan worden aangemerkt als medische afzakker en dat de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage door het Uwv juist is.