ECLI:NL:CRVB:2019:4054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
19/1467 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functievergelijking en ambtenarenrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Ben Kaddour-Eljarroudi, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie, die zijn bezwaar tegen de functievergelijking ongegrond had verklaard. De appellant was van mening dat hij in overwegende mate de niveaubepalende elementen van de door hem geambieerde functie had uitgeoefend, maar de Raad oordeelde dat hij dit niet aannemelijk had gemaakt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was overwogen dat de appellant niet gedurende drie aaneengeschakelde jaren de vereiste niveaubepalende elementen had uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de korpschef de functievergelijking correct had uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om af te wijken van de geldende regelgeving. De uitspraak benadrukt het belang van de cumulatieve criteria die gelden voor plaatsing in een gewenste functie binnen de politieorganisatie, en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat de situatie van de appellant niet vergelijkbaar was met die van zijn collega.

Uitspraak

19.1467 AW

Datum uitspraak: 12 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2019, 18/2967 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Ben Kaddour-Eljarroudi hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. M.J. Kolijn-van de Merwe, advocaat, een verweerschrift ingediend.
De korpschef heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ben Kaddour-Eljarroudi. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kolijn-van de Merwe.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van appellant voor de reorganisatie Politiewet 2012 vastgesteld op de functie van [naam functie 1] , gewaardeerd in salarisschaal 8. Bij besluit van 11 mei 2016 heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2015 ongegrond verklaard. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Bij besluit van 10 juni 2016 heeft de korpschef betrokkene als functievolger met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van [naam functie 2] , gewaardeerd in salarisschaal 8, in de formatie van de eenheid [eenheid] , district [district] , team [team 1] . Bij besluit van 11 november 2016 heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2016 ongegrond verklaard. Dit besluit staat in rechte vast.
1.3.
De eenheidsleiding heeft een inventarisatie gedaan om ambtshalve te bezien of medewerkers in aanmerking komen voor plaatsing op grond van de Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase 2 (Notitie), zoals aangevuld met de Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot 1 juli 2016 (Aanvulling). Daartoe is aan de sectorhoofden gevraagd om informatie aan te leveren over collega’s die mogelijk daarvoor in aanmerking komen.
1.4.
Bij e-mailbericht van 13 april 2017 is aan appellant meegedeeld dat de eenheidsleiding heeft besloten om appellant niet te plaatsen op de door hem geambieerde functie van [naam functie 3] , gewaardeerd in salarisschaal 11. Bij besluit van 7 maart 2018 (bestreden besluit) heeft de korpschef het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat aan appellant voorafgaand aan 1 juli 2016 niet gedurende drie aaneengesloten jaren in overwegende mate de niveaubepalende elementen van de door hem geambieerde functie van [naam functie 3] zijn opgedragen, zodat het door appellant gedane beroep op de Notitie niet kan slagen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 21 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1843.
4.2.
De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de door de korpschef gemaakte functievergelijking heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen en uitvoeringsafspraken. Het geschil spitst zich (ook) in hoger beroep toe op de vraag of appellant een geslaagd beroep toekomt op de Notitie, zoals aangevuld met de Aanvulling, en of er op die grond aanleiding bestaat om hem te plaatsen op de door hem geambieerde functie van [naam functie 3] , gewaardeerd in salarisschaal 11.
4.3.
In artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is bepaald dat indien de toepassing van hoofdstuk VII.b (Voorzieningen bij reorganisaties) of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien er sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, kan afwijken van dit hoofdstuk of van de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk.
4.4.
De Notitie en de Aanvulling vormen een uitwerking van de in artikel 55v van het Barp neergelegde hardheidsclausule voor situaties waarin een medewerker gedurende fase 1 van de reorganisatie (dus tot juli 2016) een periode van drie jaar tijdelijk was tewerkgesteld in een andere functie. Om in aanmerking te komen voor plaatsing in de gewenste functie dient aan vier cumulatieve criteria te worden voldaan:
- De betrokkene dient de door hem gevraagde LFNP-functie gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016 ononderbroken uit te hebben geoefend. Volgens de Aanvulling moet de vraag of de gewenste functie daadwerkelijk is uitgevoerd, worden beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die functie. Noodzakelijk is dat vastgesteld wordt dat door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Deze zijn omschreven in het onderdeel “kern van de functie” in de betrokken LFNP-functie.
- De tewerkstelling dient schriftelijk te kunnen worden onderbouwd door de medewerker.
- De gewenste functie moet zijn ingericht in de nieuwe formatie. Er moet dus sprake zijn van werkzaamheden die vanuit het bedrijfsvoeringsbelang ook na de reorganisatie worden gecontinueerd.
- Het functioneren van de medewerker dient voldoende te zijn.
4.5.1.
Vaststaat dat appellant in de periode tot 1 juli 2016 gedurende langere tijd andere werkzaamheden heeft verricht dan de werkzaamheden die behoren tot de LFNP-functie van [naam functie 1] , salarisschaal 8. Appellant heeft van 1 oktober 2013 tot 1 december 2014 de functie uitgeoefend van [naam functie 4] ( [functie 4] ) bij [naam onderdeel] ( [onderdeel] ) en aansluitend dezelfde functie bij Team [team 2] . Tussen partijen is in dit verband in geschil of appellant in deze periode in overwegende mate de niveaubepalende elementen heeft uitgeoefend van de door hem geambieerde functie van [naam functie 3] . Daarbij spitst het geschil zich toe op de aard van de werkzaamheden die appellant heeft verricht gedurende het eerste deel van deze periode, waarin appellant de functie van [functie 4] [onderdeel] heeft waargenomen. Wat betreft de werkzaamheden als [functie 4] in [team 2] is niet in geschil dat deze op het niveau zijn geweest van [naam functie 3] .
4.5.2.
Appellant heeft ook naar het oordeel van de Raad niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode waarin hij de functie van [functie 4] [onderdeel] heeft waargenomen in overwegende mate de niveaubepalende elementen heeft uitgeoefend van de door hem geambieerde functie van [naam functie 3] . De Raad kan zich in grote lijnen vinden in wat de rechtbank in dit verband heeft overwogen. De door appellant ten tijde van belang verrichte werkzaamheden, zoals puntsgewijs opgesomd onder rechtsoverweging 5 van de aangevallen uitspraak, zijn ook naar het oordeel van de Raad veeleer te scharen onder de LFNP-beschrijving van de [naam functie 5] .
4.5.3.
De verklaring van 27 oktober 2018 van de leidinggevende B leidt niet tot een ander oordeel. B beschrijft in deze verklaring het takenpakket waarmee appellant zich van 1 oktober 2013 tot en met december 2014 heeft beziggehouden. Uit deze verklaring komt evenwel naar voren dat met name de beleidsadviserende taken in de LFNP-functie van [naam functie 3] geen onderdeel uitmaakten van de werkzaamheden van appellant. De verklaring laat een samenstel van veeleer uitvoerende taken zien. De in de (kern van de) functie van [naam functie 3] voorkomende beleidsinzet - onder meer bestaande uit het organiseren, ondersteunen en begeleiden van de implementatie (regie) van vastgestelde (nieuwe) kaders, werkwijzen, procedures, instrumenten, methoden en technieken en beleid, evenals vastgestelde verbeteringen in de uitvoeringspraktijk en het daartoe analyseren, monitoren en evalueren van de voortgang en het effect van implementatie aan de hand van vastgestelde kwaliteits-/duurzaamheidindicatoren alsook het analyseren van de oorzaak van afwijkingen en adviseren over bijsturing - ontbreekt bijna geheel. Alleen al om deze reden kan niet worden gezegd dat appellant voldoet aan de voorwaarden van de Notitie en de Aanvulling, waar het de gevraagde LFNP-functie van [naam functie 3] , schaal 11, betreft (vergelijk de uitspraken van de Raad van 19 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:610, en van 4 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2184).
4.6.
Ten aanzien van het door appellant gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel onderschrijft de Raad tenslotte het oordeel van de rechtbank dat collega C drie jaar onafgebroken de functie van [functie 4] op een basisteam heeft uitgevoerd, terwijl dit bij appellant niet het geval is, zodat om die reden al geen sprake is van een gelijk geval. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus niet.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) F. Demiroğlu