ECLI:NL:CRVB:2019:2184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
18/6027 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de functieplaatsing van een Operationeel Specialist A binnen de politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de korpschef van politie tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had geoordeeld dat de betrokkene, die werkzaam was bij de (voormalige) politieregio, in aanmerking kwam voor de functie van Operationeel Specialist A, schaal 9, op basis van de Notitie tijdelijke tewerkstellingen. De rechtbank oordeelde dat betrokkene aan de voorwaarden voldeed, omdat hij de werkzaamheden van deze functie gedurende minimaal drie jaar had uitgevoerd. De korpschef was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden van de Notitie en de Aanvulling. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat betrokkene niet voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde functie. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden van betrokkene voornamelijk uitvoerend waren en niet de beleidsadviserende taken omvatten die vereist zijn voor de functie van Operationeel Specialist A. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard.

Uitspraak

18.6027 AW

Datum uitspraak: 4 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 oktober 2018, 17/594 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.J. Mathura en F.J.H. Gunther. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. C. Lamuadni.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam bij de (voormalige) politieregio [regio] . In de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2010 is betrokkene op basis van detachering tijdelijk tewerkgesteld in de projectfunctie van [functie 1] bij het [onderdeel 1]
.
1.2.
Van 1 november 2010 tot 1 mei 2013 is betrokkene gedetacheerd geweest bij het [onderdeel 2] .
1.3.
Bij besluit van 18 november 2013 heeft de korpschef betrokkene meegedeeld dat laatstgenoemde - in overeenstemming met de met hem gesloten detacheringsovereenkomst - met ingang van 1 mei 2013 terugkeert in zijn oorspronkelijke functie van [functie 2] , afdeling [afdeling] , met persoonlijke salarisschaal 9, periodiek 14. Vanaf genoemde datum betreft dit de formele functie van betrokkene.
1.4.
Bij besluit van 14 april 2014 (wijzigingsbesluit Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie, hierna: LFNP), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van besluit van
29 september 2014, heeft de korpschef de door betrokkene per 1 mei 2013 uitgeoefende functie van Operationeel Analist conform de transponeringstabel, behorende bij de Regeling overgang naar een LFNP functie gematcht met de LNFP-functie van Senior Intelligence, met als vakgebied Intelligence, gewaardeerd in salarisschaal 8. Uit dit besluit volgt dat betrokkene zijn persoonlijke salarisschaal 9 behoudt. Het besluit van 29 september 2014 is met de uitspraak van de Raad van 21 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1524 in rechte onaantastbaar geworden.
1.5.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van betrokkene voor de reorganisatie Politiewet 2012 vastgesteld op de functie van Senior Intelligence, gewaardeerd in salarisschaal 8, de LFNP-functie waarin betrokkene als gevolg van haar formele functiewijziging is aangesteld. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.6.
Bij besluit van 10 juni 2016 heeft de korpschef betrokkene als functievolger met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van Senior Intelligence, gewaardeerd in salarisschaal 8, in de formatie van de eenheid [eenheid] , Dienst [Dienst] , met als plaats van tewerkstelling [gemeente] .
1.7.
Bij besluit van 18 januari 2017 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd en de korpschef opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat betrokkene voldoet aan de voorwaarden die in de Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase 2 (Notitie) worden gesteld om hem in aanmerking te doen komen voor plaatsing op basis van de Notitie in de door hem geambieerde functie van Operationeel Specialist A. Betrokkene heeft de werkzaamheden behorend bij de functie Operationeel Specialist A gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016 ononderbroken uitgeoefend. Betrokkene voldoet daarmee aan de niveaubepalende elementen van die functie. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de door betrokkene geambieerde functie is ingericht in de nieuwe formatie en dat het functioneren van betrokkene voldoende is. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het besluit van 10 juni 2016 te herroepen en betrokkene per 1 juli 2016 te plaatsen in de functie Operationeel Specialist A, salarisschaal 9.
3. De korpschef keert zich in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat betrokkene een geslaagd beroep toekomt op de Notitie, zoals aangevuld met de Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot 1 juli 2016 (Aanvulling), en dat er zodoende aanleiding bestaat om hem te plaatsen op de door hem geambieerde functie van Operationeel Specialist A, salarisschaal 9. Volgens de korpschef heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat betrokkene voldoet aan de voorwaarden in de Notitie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 21 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1843.
4.2.
In artikel 55v van het Barp is bepaald dat indien de toepassing van hoofdstuk VII.b (Voorzieningen bij reorganisaties) of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien er sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, kan afwijken van dit hoofdstuk of van de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk.
4.3.
De Notitie en de Aanvulling vormen een uitwerking van de in artikel 55v van het Barp neergelegde hardheidsclausule voor situaties waarin een medewerker gedurende fase 1 van de reorganisatie (dus tot juli 2016) gedurende een periode van drie jaar tijdelijk was tewerkgesteld in een andere functie. Om in aanmerking te komen voor plaatsing in de gewenste functie dient aan vier cumulatieve criteria te worden voldaan:
- De betrokkene dient de door hem gevraagde LFNP-functie gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016 ononderbroken uit te hebben geoefend. Volgens de Aanvulling moet de vraag of de gewenste functie daadwerkelijk is uitgevoerd, worden beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die functie. Noodzakelijk is dat vastgesteld wordt dat door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Deze zijn omschreven in het onderdeel “kern van de functie” in de betrokken LFNP-functie.
- De tewerkstelling dient schriftelijk te kunnen worden onderbouwd door de medewerker.
- De gewenste functie moet zijn ingericht in de nieuwe formatie. Er moet dus sprake zijn van werkzaamheden die vanuit het bedrijfsvoeringsbelang ook na de reorganisatie worden gecontinueerd.
- Het functioneren van de medewerker dient voldoende te zijn.
4.4.
Vast staat dat betrokkene in de periode tot 1 juli 2016 gedurende langere tijd andere werkzaamheden heeft verricht dan de werkzaamheden die behoren tot de LFNP-functie van Senior Intelligence, met als vakgebied Intelligence, gewaardeerd in salarisschaal 8, waarmee de door betrokkene per 1 mei 2013 uitgeoefende functie van Operationeel Analist door middel van het besluit van 14 april 2014 is gematcht. Uit de stukken komt evenwel naar voren dat met name de beleidsadviserende taken in de LFNP-functie van Operationeel Specialist A geen onderdeel uitmaakten van de werkzaamheden van betrokkene. De door betrokkene overgelegde stukken, waaronder de beschrijving van diens werkzaamheden door Teamchef C (Analyse en Onderzoek), L, laten een samenstel van veeleer uitvoerende taken zien. Opmerking verdient in dit verband dat de leidinggevende van betrokkene in het verslag van een op 18 november 2015 gehouden jaargesprek te kennen heeft gegeven, dat betrokkene vanaf 1 november 2014 - dus gedurende een groot deel van de in het kader van de Notitie geldende referteperiode - vrijwel uitsluitend is ingezet voor het maken van veiligheidsproducten en dan met name veiligheidsanalyses. De in de (kern van de) functie van Operationeel Specialist A voorkomende beleidsinzet, onder meer bestaande uit het vanuit specialisatie analyseren, monitoren en evalueren van (nieuwe) werkwijzen en het adviseren over het bijsturen en verbeteren daarvan, ontbreekt bijna geheel. Ook ter zitting van de Raad heeft betrokkene geen concrete voorbeelden kunnen noemen van zodanige beleidsinzet. Alleen al om deze reden kan niet worden gezegd dat betrokkene voldoet aan de voorwaarden van de Notitie en de Aanvulling, waar het de gevraagde LFNP-functie van Operationeel Specialist A, schaal 9, betreft (vergelijk de uitspraak van de Raad van 19 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:610). De Raad onderschrijft in grote lijnen wat de korpschef in dit verband in het verweerschrift in hoger beroep heeft toegelicht.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep van de korpschef slaagt. Niet gebleken is van een aanleiding tot toepassing van de hardheidsclausule buiten de Notitie en de Aanvulling om. De Raad zal dan ook de aangevallen uitspraak vernietigen en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 18 januari 2017 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van E. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) E. Stumpel
md