In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het Uwv werd gevolgd in zijn besluit om appellante in te delen in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35% en een bedrag van € 1.555,10 terug te vorderen. Appellante, die als leidinggevende kas/balie werkte, betwistte de vaststelling van haar maatmaninkomen en de omvang van haar arbeidscontract. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht is uitgegaan van een maatmanomvang van 40 uur per week, gebaseerd op informatie van de werkgever. Appellante heeft geen overtuigende gegevens ingebracht om haar stelling van 36 uur per week te onderbouwen. Daarnaast werd het standpunt van het Uwv gevolgd dat bij de berekening van de feitelijke inkomsten over 2013 een prestatiepremie van € 3.588,03 in aanmerking moest worden genomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de redelijke termijn in deze procedure met ruim een jaar en vijf maanden was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.500,- aan appellante. De Staat werd ook veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 256,-.