ECLI:NL:CRVB:2017:3787
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WGA-vervolguitkering en de vaststelling van het maatmaninkomen in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, een vrouw uit Duitsland, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WGA-vervolguitkering. De zaak draait om de vraag of de medische grondslag en de berekening van het maatmaninkomen correct zijn vastgesteld. Appellante had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had haar uitkering omgezet in een vervolguitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante haar werkzaamheden wegens ziekte had gestaakt en dat het Uwv haar arbeidsongeschiktheid had beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Appellante had in hoger beroep herhaald dat zij als medische afzakker moest worden aangemerkt, maar de Raad heeft deze stelling verworpen.
De Raad heeft ook de berekening van het maatmaninkomen beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv bij de berekening terecht is uitgegaan van de informatie van de werkgeefster. De rechtbank had de stelling van appellante dat het maatmaninkomen onjuist was berekend, niet gevolgd. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 27 oktober 2017.