ECLI:NL:CRVB:2019:4031
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de Ziektewet en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
Op 12 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als chef-kok werkte, had zich op 30 juli 2014 ziek gemeld vanwege toenemende epileptische aanvallen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant per 1 oktober 2015 in aanmerking gebracht voor een voorschot op grond van de Ziektewet, maar stelde later vast dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, waardoor hij geen recht had op ziekengeld. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn cognitieve beperkingen niet adequaat waren onderzocht en dat het Uwv specialistisch onderzoek had moeten laten verrichten. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek hadden verricht en dat de medische beoordeling van appellant correct was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordeling kon ondermijnen.
De Raad oordeelde echter dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat de voor appellant geselecteerde functies passend waren, gezien zijn niet-aangeboren hersenletsel en de gevolgen daarvan. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond, met de opdracht aan het Uwv om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet zeker was of appellant schade had geleden. De proceskosten van appellant werden vergoed.