In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die sinds 9 juli 2014 door psychische klachten niet meer in staat was om haar werk als algemeen medewerkster dierenhouderij uit te oefenen, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundigen van het Uwv hebben in verschillende rapporten gemotiveerd dat appellante, ondanks haar psychische klachten, in staat was om bepaalde voorbeeldfuncties te vervullen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en heeft aanvullende medische rapporten ingediend, waaronder een rapport van psychiater Huisman. De rechtbank heeft de beroepen van appellante ongegrond verklaard, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder de stelling dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de weigering van de WIA-uitkering en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat er geen reden is om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen, en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt zijn voor appellante.