ECLI:NL:CRVB:2019:4028

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
17/8076 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ZW-uitkering wegens niet verschijnen op spreekuren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die op basis van een uitzendovereenkomst werkte, had zich op 13 mei 2016 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de ZW-uitkering van de appellant met ingang van 14 juli 2016 ingetrokken, omdat hij niet was verschenen op twee spreekuren bij de bedrijfsarts. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat hem het niet verschijnen op de spreekuren niet verweten kon worden, omdat hij op de datum van het eerste spreekuur een nieuwe afspraak had gekregen en op de tweede datum een epileptische aanval had gehad. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat door het niet verschijnen op beide spreekuren niet kon worden vastgesteld of de appellant recht had op ziekengeld. De Raad benadrukte dat de appellant niet tijdig had afgezegd en dat er onvoldoende bewijs was dat hij niet in staat was om te verschijnen.

De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van de intrekking van de uitkering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd met verbetering van gronden bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.

Uitspraak

17.8076 ZW

Datum uitspraak: 12 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 november 2017, 17/2410 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.Y. Tsang, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Tsang. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam op basis van een uitzendovereenkomst voor [naam B.V.]. Deze
werkgever is eigenrisicodrager in de zin van Hoofdstuk IIIA van de Ziektewet (ZW). Op
13 mei 2016 heeft appellant zich ziek gemeld.
1.2.
Bij brief van 6 juli 2016 heeft [naam bedrijf] namens de werkgever appellant uitgenodigd
voor een spreekuur bij de bedrijfsarts op 14 juli 2016. Omdat appellant toen niet is verschenen heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van 14 juli 2016 geschorst.
1.3.
Bij brief van 18 juli 2016 is appellant uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts
op 21 juli 2016. Ook op deze afspraak is appellant niet verschenen.
1.4.
Op 22 juli 2016 heeft [naam bedrijf] het Uwv met een formulier “Verzoek om een beslissing
over de Ziektewet-uitkering” verzocht een besluit af te geven inhoudende de weigering van de ZW-uitkering met ingang van 14 juli 2016. Bij besluit van 27 juli 2016 heeft het Uwv het ziekengeld geweigerd per 14 juli 2016. Bij besluit van 28 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 27 juli 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant te verwijten is dat hij niet is verschenen op de spreekuren van 14 en 21 juli 2016. Appellant heeft de beide onderzoeken niet tijdig afgezegd en met betrekking tot het niet verschijnen op het eerste spreekuur heeft hij wisselende verklaringen afgelegd. Het Uwv heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op grond van artikel 45 van de ZW een maatregel opgelegd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het niet verschijnen op de twee
spreekuren hem niet verweten kan worden. Omdat appellant niet is verschenen op 14 juli 2016 is een nieuwe afspraak gemaakt. De rechtbank had het spreekuur van 14 juli 2016 dan ook niet mogen meenemen in de beoordeling of een maatregel kan worden opgelegd. Ten aanzien van het spreekuur op 21 juli 2016 voert appellant aan dat hij op die dag een epileptische aanval heeft gehad. Hij heeft op die dag geprobeerd [naam bedrijf] te bellen om zich af te melden voor het spreekuur. Helaas is er geen gespreksverslag opgemaakt. Appellant heeft geprobeerd met gegevens van Vodafone aan te tonen dat er wel degelijk contact is geweest tussen hem en [naam bedrijf]. Echter, wegens een storing bij Vodafone is het voor hem niet mogelijk een gespecificeerde rekening te overleggen. Wel kan worden aangetoond dat er vijftien keer is gebeld met [naam bedrijf]. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbijgegaan dat aan appellant ook een lichtere maatregel had kunnen worden opgelegd of dat hij opnieuw uitgenodigd had kunnen worden, terwijl de ZW-uitkering zolang zou zijn geschorst.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen houdt het bestreden besluit geen maatregel in op grond van artikel 45 van de Ziektewet. Gelet op de bewoordingen en strekking van het bestreden besluit, zoals ter zitting door het Uwv ook is bevestigd, ligt aan het bestreden besluit een toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZW ten grondslag. Op grond van deze bepaling herziet het Uwv (kort gezegd) een besluit tot toekenning van ziekengeld of trekt het dat in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 45 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn. Een overtreding van de in artikel 45 van de ZW genoemde verplichtingen behelst onder meer het zonder deugdelijke grond nalaten gevolg te geven aan een verzoek om op het spreekuur van een verzekeringsarts te verschijnen.
4.2.
Appellant wordt verweten dat hij zowel op 14 juli 2016 als op 21 juli 2016 zonder
deugdelijke grond niet is verschenen op het spreekuur. Het standpunt van appellant dat bij de beoordeling in deze zaak geen belang toekomt aan het niet verschijnen op het spreekuur van 14 juli 2016 aangezien hij daarna voor een spreekuur op 21 juli 2016 is uitgenodigd, wordt niet gevolgd. Aan het bestreden besluit ligt immers ten grondslag dat door het niet verschijnen op beide spreekuren het recht op ziekengeld vanaf de datum van het eerste spreekuur, 14 juli 2016, niet kan worden vastgesteld. De beroepsgrond van appellant treft geen doel.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant voor de spreekuren van 14 juli 2016 en 21 juli 2016 op een
juiste wijze is opgeroepen. Appellant heeft erkend dat hij zich niet tijdig voor het spreekuur van 14 juli 2016 heeft afgemeld en onvoldoende staat vast dat appellant daartoe niet in staat was vanwege een epileptische aanval. De stelling van appellant dat hij zich voor het spreekuur op 21 juli 2016 tijdig telefonisch bij [naam bedrijf] heeft afgemeld wordt evenmin gevolgd. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat van een dergelijk telefonisch contact bij [naam bedrijf] geen gegevens zijn aangetroffen. Uit de door appellant overgelegde stukken blijkt enkel dat appellant vijftien keer contact heeft opgenomen met een bepaald telefoonnummer van – naar de Raad aanneemt – [naam bedrijf], maar niet wanneer dit is geweest. Ook heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat bij Vodafone sprake was van een storing waardoor hij niet in staat zou zijn meer specifieke gegevens aan te dragen.
4.4.
Evenmin is komen vast te staan dat appellant niet in staat was om op de spreekuren van 14 juli 2016 en 21 juli 2016 te verschijnen. In de door appellant overgelegde verklaring van het HMC te Den Haag van 2 december 2016 staat weliswaar vermeld dat appellant op de data 14 en 21 juli 2016 een (grote) epileptische aanval had, maar uit deze verklaring blijkt ook dat deze data afkomstig zijn van een door appellant zelf bijgehouden kalenderboekje. Hiermee wordt niet met objectieve gegevens aangetoond dat appellant wegens een epileptische aanval op die dag niet op de spreekuren van 14 juli 2016 en 21 juli 2016 kon komen. Uit de in hoger beroep overgelegde informatie van het HMC uit 2019 blijkt dit evenmin.
4.5.
Van belang is ten slotte dat appellant zowel voor het niet tijdig afzeggen als het niet
verschijnen op de twee spreekuren in de loop van de procedure verschillende, elkaar tegensprekende, verklaringen heeft afgelegd.
4.6.
Het Uwv wordt gevolgd in het standpunt dat, doordat appellant niet op de spreekuren is verschenen, niet kan worden vastgesteld of hij vanaf 14 juli 2016 recht heeft op een ZW‑uitkering. Eerder, in zijn rapport van 22 juni 2016, had de bedrijfsarts namelijk in het vooruitzicht gesteld dat bij het volgende spreekuur meer duidelijkheid zou bestaan over de uitkomsten van de bij appellant uitgevoerde onderzoeken door behandelaars. Nu appellant niet op het spreekuur is verschenen, bestond onzekerheid over de actuele medische situatie van appellant en daarmee over de vraag of nog recht op uitkering bestond. Het Uwv heeft de ZW-uitkering dan ook terecht met ingang van 14 juli 2016 ingetrokken. Een dringende reden om van intrekking van deze uitkering af te zien is niet gesteld of gebleken.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.R. Trox