ECLI:NL:CRVB:2019:4028
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van ZW-uitkering wegens niet verschijnen op spreekuren
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die op basis van een uitzendovereenkomst werkte, had zich op 13 mei 2016 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de ZW-uitkering van de appellant met ingang van 14 juli 2016 ingetrokken, omdat hij niet was verschenen op twee spreekuren bij de bedrijfsarts. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat hem het niet verschijnen op de spreekuren niet verweten kon worden, omdat hij op de datum van het eerste spreekuur een nieuwe afspraak had gekregen en op de tweede datum een epileptische aanval had gehad. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat door het niet verschijnen op beide spreekuren niet kon worden vastgesteld of de appellant recht had op ziekengeld. De Raad benadrukte dat de appellant niet tijdig had afgezegd en dat er onvoldoende bewijs was dat hij niet in staat was om te verschijnen.
De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van de intrekking van de uitkering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd met verbetering van gronden bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.