ECLI:NL:CRVB:2019:4014
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loonsanctie en re-integratie-inspanningen van een werkgever in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een loonsanctie opgelegd aan appellante, een stichting, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De werkneemster, die als verpleegkundige werkte, was op 18 december 2013 ziek gemeld en heeft in de periode daarna verschillende re-integratiepogingen ondernomen, waaronder een proefplaatsing als secretaresse. Deze proefplaatsing werd echter onderbroken door een auto-ongeluk. Het Uwv heeft de loonsanctie opgelegd omdat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht, wat door appellante werd betwist.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat appellante niet met objectieve medische gegevens had kunnen aantonen dat de inschatting van de belastbaarheid van werkneemster onjuist was. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante van een onjuiste belastbaarheid was uitgegaan en onvoldoende onderzoek had gedaan naar de arbeidsmogelijkheden in het eerste spoor.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante, ondanks de aangescherpte hygiënevoorschriften en een krimpscenario binnen de organisatie, de verplichting had om zorgvuldig onderzoek te doen naar de resterende arbeidsmogelijkheden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers in het re-integratietraject en de noodzaak om adequaat te reageren op de belastbaarheid van werknemers.