Uitspraak
17.4893 ZW, 18/4718 WIA
OVERWEGINGEN
ZW-uitkering, maandelijks € 250,00 op haar WIA-uitkering zal worden ingehouden. Bij besluit van 28 februari 2017 heeft het Uwv bepaald dat de LGU-uitkering van appellante met ingang van 7 mei 2017 eindigt en dat appellante met ingang van die datum in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%.
WIA-uitkering van appellante ingetrokken en alsnog geweigerd aan appellante met ingang van 7 september 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat uit onderzoek is gebleken dat zij niet verzekerd was voor de WIA en dus geen recht had op een WIA-uitkering. Bij besluit van 17 maart 2017 heeft het Uwv een bedrag van € 8.195,33 aan over de periode van 7 september 2016 tot en met 28 februari 2017 onverschuldigd betaalde WIA-uitkering van appellante teruggevorderd.
niet-nakomen van de werkgeversverplichtingen heeft de rechtbank appellante in zoverre kunnen volgen in haar stelling dat die appellante niet behoeven te worden toegerekend, maar de rechtbank heeft overwogen dat er niet aan kan worden voorbijgezien dat het omstandigheden zijn die het beeld versterken dat geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De rechtbank heeft overwogen dat de bij brief van 21 februari 2017 overgelegde verklaring van [Y.] dit oordeel niet wijzigt, nu deze verklaring geen objectieve en verifieerbare gegevens bevat die aannemelijk maken dat tussen appellante en ([naam werkgever 2] via) [naam werkgever 1] wel een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond en evenmin de tegenstijdigheden tussen de verklaringen van appellante, de werkgever en de inlener wegneemt. De rechtbank heeft vervolgens geconcludeerd dat het Uwv terecht de aan appellante verstrekte ZW-uitkering heeft ingetrokken en teruggevorderd.
WIA-uitkering ontving. Het Uwv heeft dan ook de WIA-uitkering ten onrechte teruggevorderd.
WIA-uitkering heeft aangevoerd is in essentie hetzelfde als wat zij in beroep naar voren heeft gebracht en geeft geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het appellante redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat het Uwv haar per 7 september 2016 ten onrechte een WIA-uitkering had toegekend. Dat het Uwv na het verrichte onderzoek naar het gefingeerde dienstverband van appellante en nadat de besluiten tot weigering en terugvordering van de ZW-uitkering waren genomen, toch is overgegaan tot toekenning van de WIA-uitkering aan appellante en zelfs tot het verrekenen van de ZW-terugvordering met de WIA-uitkering, is niet goed te begrijpen en zeer ongelukkig. Dat doet echter niet af aan de juistheid van de terecht door de rechtbank gevolgde conclusie van het Uwv dat appellante de ten onrechte verstrekte WIA-uitkering wel moet terugbetalen.