ECLI:NL:CRVB:2019:3996
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet en Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft appellante die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, maar die ten onrechte te hoge bedragen heeft ontvangen. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkeringen met terugwerkende kracht mocht herzien, en dat de terugvorderingen terecht waren. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat zij niet redelijkerwijs had kunnen weten dat de uitkeringen onterecht waren en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, gezien haar psychische klachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de ontvangen bedragen te hoog waren en dat het Uwv op goede gronden de terugvorderingen heeft ingesteld. De Raad heeft het rapport van psychiater Kazemier, dat de psychische gevolgen van de terugvordering beschrijft, als onvoldoende aangemerkt om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.