ECLI:NL:CRVB:2019:3991
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een Wajong-uitkering toe te kennen aan appellant, geboren in 1997. Appellant had op 16 maart 2015 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Het Uwv weigerde de uitkering op basis van de conclusie dat appellant over arbeidsvermogen beschikt, wat werd ondersteund door rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant, met de juiste begeleiding, in staat is om gedurende ten minste een uur aaneengesloten te werken en gedurende vier uur per dag belastbaar is. Appellant had in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij geen arbeidsvermogen heeft, maar de Raad oordeelde dat de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen juist waren. Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase met een half jaar was overschreden en kende appellant een schadevergoeding van € 500,- toe. De Staat der Nederlanden werd veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 512,-.