ECLI:NL:CRVB:2019:3933
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op partnertoeslag door hoog inkomen echtgenote
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op partnertoeslag van appellant, die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt. De echtgenote van appellant had in 2014 een hoog maandinkomen, waardoor appellant geen recht had op de partnertoeslag. De Raad oordeelde dat de inkomsten van de echtgenote over 2015 nihil waren, maar dat dit op basis van artikel 8, tweede lid, van de AOW niet leidde tot een nieuw recht op partnertoeslag, omdat de wijziging van het inkomen na 1 januari 2015 niet relevant was voor het herleven van het recht op toeslag.
Het procesverloop begon met een aanvraag voor AOW door appellant in 2012, waarbij zijn echtgenote onregelmatige inkomsten had. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende appellant een AOW-pensioen toe, inclusief partnertoeslag, maar na het verstrekken van informatie over het inkomen van de echtgenote in 2015, werd het recht op partnertoeslag beëindigd. Appellant maakte bezwaar, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij recht had op de toeslag, maar de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad concludeerde dat de Svb de inkomsten van de echtgenote correct had berekend en dat er geen sprake was van een incidentele stijging van het inkomen. De Raad benadrukte dat appellant voldoende was geïnformeerd over de wijziging van het recht op partnertoeslag en dat hij zelf verantwoordelijk was voor het tijdig verstrekken van relevante informatie aan de Svb. De uitspraak bevestigde dat het recht op partnertoeslag niet herleefde na de wijziging van het inkomen van de echtgenote.