ECLI:NL:RBAMS:2023:7907

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
AMS 22/5444
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling pensioenoverzicht AOW na verhuizing naar Curaçao

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 5 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar pensioenoverzicht ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) beoordeeld. Eiseres, die een Nederlandse eenmanszaak heeft en als zelfstandig tekstschrijver werkt, verhuisde op 30 oktober 2020 met haar gezin naar Curaçao vanwege de uitzending van haar partner. Op 2 november 2021 diende zij een aanvraag in voor een pensioenoverzicht, waarna verweerder haar een overzicht toestuurde waarin stond dat zij van 20 oktober 1993 tot en met 31 oktober 2020 verzekerd was voor de AOW, maar van 1 november 2020 tot en met 19 mei 2022 niet. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres deels gegrond, maar stelde dat de AOW-opbouw stopte op 23 november 2020.

De rechtbank oordeelt dat eiseres in de periode van 23 november 2020 tot en met 19 mei 2022 niet verzekerd was voor de AOW. De rechtbank legt uit dat de AOW per 1 april 1985 is geïndividualiseerd, wat betekent dat iedere verzekerde zelfstandig rechten opbouwt voor een eigen ouderdomspensioen. Eiseres betoogde dat artikel 2 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van toepassing zou moeten zijn, maar de rechtbank concludeert dat artikel 3 van toepassing is, omdat haar partner geen diplomatiek ambtenaar is.

Daarnaast wordt de toetsing van het inkomen van eiseres aan het drempelbedrag besproken. De rechtbank stelt vast dat het inkomen van eiseres over 2020 boven het drempelbedrag ligt, en dat verweerder de belastbare winst naar evenredigheid heeft toegerekend. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de vaststelling van haar inkomen als onredelijk kunnen bestempelen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5444

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Curaçao, eiseres

en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar pensioenoverzicht ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar partner [naam] deelgenomen via een videoverbinding. De gemachtigde van verweerder was fysiek aanwezig.

Feiten en omstandigheden

2.1.
Eiseres heeft een Nederlandse eenmanszaak en werkt als zelfstandig tekstschrijver. Op 30 oktober 2020 is zij vanwege de uitzending van haar partner naar het [naam instantie] met haar gezin verhuisd naar Curaçao.
2.2.
Op 2 november 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend om een pensioenoverzicht, zodat zij kan inzien hoeveel AOW-pensioen zij tot dan toe heeft opgebouwd.
2.3.
Met het primaire besluit van 23 mei 2022 heeft verweerder dit overzicht aan eiseres toegezonden. Daarin staat dat eiseres van 20 oktober 1993 tot en met 31 oktober 2020 is verzekerd voor de AOW en dat eiseres van 1 november 2020 tot en met 19 mei 2022 niet is verzekerd voor de AOW.
2.4.
Met het bestreden besluit van 3 oktober 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard. Verweerder heeft eiseres van 20 oktober 1993 tot en met
22 november 2020 wel en van 23 november 2020 tot en met 19 mei 2022 niet verzekerd geacht voor de AOW. De ‘stopdatum’ van de AOW-opbouw is dus verplaatst van
1 november 2020 naar 23 november 2020.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
In geschil is of eiseres in de periode 23 november 2020 tot en met 19 mei 2020 verzekerd is voor de AOW.
3.2.
Een automatische koppeling van de verzekering van eiseres aan die van haar partner zou kunnen passen bij een verzekeringsbegrip dat uitgaat van een leefeenheid of kostwinnersbeginsel. De AOW is echter per 1 april 1985 geïndividualiseerd, in die zin dat in beginsel iedere verzekerde zelfstandig al dan niet rechten opbouwt voor een eigen ouderdomspensioen.
3.3
Uit het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) (het Besluit) blijkt dat de wetgever wel rekening heeft willen houden met de omstandigheid dat een echtgenoot met zijn of haar partner meeverhuisd als de partner door de Nederlandse overheid wordt uitgezonden naar het buitenland. De partner blijft dan verzekerd, maar niet onbegrensd: zolang hij of zij geen structurele werkzaamheden buiten Nederland verricht.
Is artikel 2 of artikel 3 van het Besluit van toepassing?
4.1.
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat artikel 3 van het Besluit op haar situatie van toepassing is. Volgens eiseres valt zij onder artikel 2 van het Besluit, omdat haar partner is uitgezonden naar het [naam instantie] . Dat is een instelling van het Koninkrijk der Nederlanden, en niet alleen van Nederland.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat artikel 2 van het Besluit van toepassing is op diplomatieke ambtenaren. De partner van eiseres is echter geen diplomatieke ambtenaar. Verweerder heeft dus terecht niet artikel 2, maar artikel 3 van het Besluit toegepast op de situatie van eiseres. Los daarvan overweegt de rechtbank dat de voorwaarden van artikel 2 en artikel 3 van het Besluit identiek zijn. Of artikel 2 of artikel 3 zou worden toegepast op de situatie van eiseres, zou dus niets veranderen aan de uitkomst van het bestreden besluit. Dezer beroepsgrond faalt dus om meerdere redenen.
Heeft verweerder het inkomen op de juiste wijze getoetst aan het drempelbedrag?
5.1.
Artikel 3 van het Besluit bepaalt dat de verzekering voor de volksverzekeringen voor een meeverhuisde partner eindigt als met de werkzaamheden buiten Nederland op jaarbasis een inkomen boven een bepaald bedrag wordt verdiend. Uit de Wet inkomstenbelasting 2001 volgt dat dit drempelbedrag voor het jaar 2020 is vastgesteld op
€ 5.072,-. Dat is ook niet in geschil.
5.2.
Verweerder is bij de beoordeling of eiseres boven het drempelbedrag uitkomt uitgegaan van het resultaat van haar onderneming over het gehele jaar 2020. Volgens de aangifte inkomstenbelasting is het belastbaar jaarinkomen van eiseres over 2020 € 9.460,-. Over het gehele jaar is dat dus hoger dan het gestelde drempelbedrag van € 5.072,-.
5.3.
Het grootste deel van 2020 woonde en werkte eiseres echter in Nederland. Verweerder wil daar wel rekening mee houden, maar dat brengt verweerder niet tot de conclusie dat het hele belastbare jaarinkomen over 2020 buiten beschouwing dient te blijven. Eiseres heeft haar werkzaamheden sinds haar vertrek uit Nederland namelijk niet gestaakt, maar (met een onderbreking tot 23 november 2020) voortgezet. Verweerder meent daarom dat de omzet van de onderneming vanaf 23 november 2020 niet los kan worden gezien van de omzet van de onderneming voorafgaand aan eiseres’ vertrek naar Curaçao. Verweerder is ervan uitgegaan dat eiseres met haar werkzaamheden in Curaçao heeft bijgedragen aan het jaarresultaat van haar onderneming over 2020. Verweerder heeft omgerekend dat eiseres in de periode in geding € 998,56 heeft verdiend met haar werkzaamheden in Curaçao. Dat is hoger dan het omgerekende drempelbedrag voor de periode in geding, namelijk € 535,38. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat deze berekenwijze wordt gebruikt om knipperlichtsituaties in de verzekering te voorkomen.
5.4.
Eiseres voert aan dat deze berekenwijze niet strookt met het Besluit. Volgens eiseres gaat het Besluit uit van inkomsten uit
buitenNederland verrichte arbeid. Met de berekenwijze die verweerder hanteert worden ook inkomsten uit
inNederland verrichte arbeid bij de berekening betrokken. Volgens eiseres zou een beoordeling moeten plaatsvinden waarbij op grond van de btw-aangifte gekeken wordt naar wat eiseres vanaf
23 november 2020 verdiende, omdat zij als zelfstandige werkt.
5.5.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het bij het vaststellen van het drempelbedrag niet uitmaakt of iemand werkt als zelfstandige of in loondienst. De regeling maakt daarop geen onderscheid. Van belang is enkel of iemand zelf inkomsten verwerft, als zelfstandige of in loondienst.
5.6.
Bij een zelfstandige kan het wel lastig zijn om feitelijk en precies vast te stellen welk deel van de inkomsten in welke maand zijn verworven, omdat de inkomsten van een zelfstandige kunnen fluctueren. Wanneer het gaat om een maandinkomen van een zelfstandige, moet verweerder daarom de belastbare winst uit de onderneming toerekenen aan de betreffende kalendermaanden in het kalenderjaar. Daarmee worden zogeheten knipperlichtsituaties voorkomen, waarin iemand herhaaldelijk dan weer even wel, en dan weer even niet verzekerd is. Dat is een doel dat verweerder mag hanteren bij de toepassing van de volksverzekeringen.
5.7
Verweerder heeft de belastbare winst naar evenredigheid toegerekend. Van de zijde van eiseres zijn geen getalsmatige argumenten naar voren gebracht waaruit blijkt dat die vaststelling van het inkomen kennelijk onredelijk is, dan wel in overwegende mate onbillijk. [1]
5.8.
Eiseres heeft op zitting nog aangevoerd dat sprake is van uitvoeringsproblemen met de volksverzekeringen in het Caraïbische deel van het Koninkrijk. Dat is echter niet onderbouwd. Ook heeft eiseres geen concrete andere gevallen genoemd. Er is dan ook niet duidelijk geworden of en zo ja op welke wijze dat verband zou houden met de vaststelling van verzekerde tijdvakken voor eiseres. Ook heeft eiseres nog gesteld dat sprake was van een speciaal kwaliteitsteam van verweerder die met die problemen bezig was, waarbij een zekere de heer De Wit betrokken was. Die verwijzing is echter niet concreet genoeg om eiseres te kunnen baten. Deze beroepsgronden falen dus ook. Daaraan voegt de rechtbank nog toe dat verweerder ter zitting wel heeft toegezegd navraag te doen naar het bestaan van een dergelijk team en de resultaten daarvan aan de griffier en aan eiseres kenbaar te maken. Dat staat verder echter los van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
5 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt ook uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3933.