ECLI:NL:CRVB:2019:3906
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van bijschrijvingen en stortingen op bankrekening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 14 juni 2007 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW), heeft in het kader van een heronderzoek door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam bankafschriften overgelegd. Hieruit bleek dat er in de periode van 17 augustus 2015 tot en met 8 augustus 2016 64 contante stortingen en bijschrijvingen door derden op zijn rekening waren gedaan, met een totaalbedrag van € 2.287,-. Het college heeft de bijstand van appellant herzien en een bedrag van € 2.138,76 teruggevorderd, omdat deze stortingen als inkomsten werden aangemerkt.
De Raad heeft overwogen dat de bijschrijvingen en stortingen een terugkerend en periodiek karakter hadden en konden worden aangewend voor noodzakelijke bestaanskosten. Appellant betoogde dat een bedrag van € 750,- dat door een derde, [X.], op zijn rekening was bijgeschreven, een lening betrof en daarom niet als inkomen moest worden aangemerkt. De Raad oordeelde echter dat appellant niet voldoende had aangetoond dat het om een lening ging en dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden door deze bijschrijvingen niet te melden.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard. De Raad concludeerde dat de overige bijschrijvingen en stortingen ook niet als giften konden worden aangemerkt, omdat appellant niet had aangetoond dat deze giften verantwoord waren vanuit het oogpunt van bijstandsverlening. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van het college om de bijstand te herzien en de kosten terug te vorderen.