ECLI:NL:CRVB:2019:39

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
17/5000 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand medische kosten voor gemoedsbezwaarde onder Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, erkend als gemoedsbezwaarde door de Sociale Verzekeringsbank, had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor diverse medische kosten, waaronder een oogoperatie en psychologische hulp. Het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende heeft deze aanvragen afgewezen, stellende dat de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening biedt die toereikend is voor gemoedsbezwaarden. De Raad heeft geoordeeld dat de Zorgverzekeringswet inderdaad een passende voorziening biedt en dat er geen zeer dringende redenen zijn om van deze regeling af te wijken. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kon reserveren voor de kosten en dat de afwijzing van de aanvragen door het college in overeenstemming was met het beleid. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17 5000 PW

Datum uitspraak: 8 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
31 mei 2017, 17/541 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende (college), als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking A2-gemeenten

PROCESVERLOOP

In dit geding treedt het college in de plaats van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking A2-gemeenten (dagelijks bestuur). Onder het college wordt hierna tevens het dagelijks bestuur verstaan.
Namens appellant heeft mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 16/7941 PW, 16/7942 PW en
18/3254 PW plaatsgevonden op 5 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Knippenbergh. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.M.W.M. Peerboom. In de zaken 16/7941 PW, 16/7942 PW en 18/3254 PW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is door de Sociale verzekeringsbank (Svb) erkend als gemoedsbezwaarde en niet verzekerd voor ziektekosten. Op 9 juni 2015 is hij in het ziekenhuis opgenomen en geopereerd aan een gescheurd aneurysma.
1.2.
Appellant heeft op 1 augustus 2016 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een oogoperatie. Op 4 augustus 2016 heeft appellant ook aanvragen om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een psycholoog, slaapstoornisonderzoek, knieoperatie, buikwandoperatie, longonderzoek, onderzoek naar een posttraumatische stressstoornis (PTSS), steunzolen, steunkousen en orthopedische schoenen. Bij besluit van
7 oktober 2016 (besluit 1) heeft het college deze aanvragen van appellant afgewezen op de grond dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een toereikende en passende voorliggende voorziening biedt.
1.3.
Op 1 augustus 2016 heeft appellant ook aanvragen om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van zonneschermen, een nieuwe stofzuiger en nieuwe (glas)gordijnen. Op 22 augustus 2016 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een matras. Bij afzonderlijk besluit van 7 oktober 2016 (besluit 2) heeft het college deze aanvragen van appellant afgewezen op de grond dat de kosten moeten worden gezien als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel uit de bijstandsnorm dienen te worden bestreden, door reservering of gespreide betaling achteraf.
1.4.
Appellant heeft op 1 augustus 2016 ook bijzondere bijstand aangevraagd om een vordering te betalen van deurwaarder GGN voor een betalingsachterstand bij zorgverzekeraar CZ. Op 29 augustus 2016 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de betaling van een aanslag watersysteemheffing ingezetenen 2015. Bij afzonderlijk besluit van
7 oktober 2016 (besluit 3) heeft het college deze aanvragen van appellant afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de aanvragen om bijzondere bijstand niet tijdig zijn ingediend. Ingevolge het beleid van het college dient een aanvraag om bijzondere bijstand binnen drie maanden nadat de kosten zijn opgekomen te worden ingediend.
1.5.
Bij besluit van 31 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Besluit 1
4.1.
Niet in geschil is dat de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van een oogoperatie, psycholoog, slaapstoornisonderzoek, knieoperatie, buikwandoperatie, longonderzoek, onderzoek naar een PTSS, steunzolen, steunkousen en orthopedische schoenen een aanvraag om bijzondere bijstand voor medische kosten betreft.
4.2.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Paticipatiewet (PW) bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Ingevolge de tweede volzin strekt het recht op bijstand zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.3.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat in de artikelen 57 en 70 van de Zvw en artikel 6.4.1 van de Regeling Zorgverzekering een voorliggende voorziening is opgenomen voor gemoedsbezwaarden. Deze voorziening houdt in dat de Belastingdienst van de door de Svb erkende gemoedsbezwaarde een bijdragevervangende belasting heft en die stort op een op naam gestelde rekening van de gemoedsbezwaarde bij het CAK (tot 1 januari 2017: bij het ZIN). Van deze rekening kan het CAK aan de gemoedsbezwaarde een vergoeding uitkeren voor ziektekosten tot maximaal het saldo van de rekening.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de voorliggende voorziening voor gemoedsbezwaarden niet toereikend en passend is, omdat ZIN slechts een bedrag ter hoogte van het door hem opgebouwde tegoed vergoedt, dat dit tegoed niet toereikend is om de onder 4.1 genoemde medische kosten te voldoen en hij de resterende kosten zelf moet betalen. Deze grond slaagt niet. De Raad verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van heden, nr. 16/7941 PW, waarin hij heeft bepaald dat de Zvw, met de daarin opgenomen regeling voor gemoedsbezwaarden, een passende en toereikende voorliggende voorziening is voor gemoedsbezwaarden.
4.5.
Artikel 16, eerste lid, van de PW biedt de mogelijkheid om in afwijking van in artikel 15, eerste lid, van de PW bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van 26 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL3224,
van 17 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:678, en van 6 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1533) kunnen zeer dringende redenen zich alleen voordoen indien zich een acute noodsituatie voordoet en indien de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat het uitblijven van een buikwandoperatie, een longonderzoek en een behandeling door een psycholoog leidt tot ernstig blijvend letsel of zelfs tot overlijden, een zeer dringende reden is die tot verlening van bijzondere bijstand noopt. Ter onderbouwing van deze grond heeft appellant gewezen op het Medisch advies Wet Maatschappelijke Ondersteuning van Argonaut Advies B.V. van
27 oktober 2016 (rapport). In dat rapport schrijft een arts dat het ziektebeeld van de cliënt betrekking heeft op een vaataandoening, chirurgische aandoening (littekenbreuk) en longaandoening. Deze arts schrijft onder meer: “Bevindingen bij onderzoek en observatie duiden op een
(mogelijk ernstig) perifeer vaatlijden met mogelijk neurologische complicaties. Tevens is sprake van een chirurgische aandoening in de buik. De voorgeschiedenis vermeldt een kwaadaardig longlijden. Dat is destijds curatief behandeld en in dit kader niet relevant. Door genoemde aandoeningen heeft hij objectiveerbare (progressieve) beperkingen in m.n. lopen, traplopen, (op)staan, buigen, bukken, duwen/trekken, tillen. Er is ook een energetische beperking. […] Wat, althans uit medisch oogpunt, allereerst zou moeten gebeuren is een grondige evaluatie van de klachten en daaropvolgend behandeling. Het is niet uit te sluiten dat (tenminste een deel van de) beperkingen daardoor zouden kunnen afnemen. Of en in welke mate kan niet worden voorspeld. Dat hangt af van de bevindingen en therapeutische opties. Waar in ieder geval geen twijfel over bestaat is dat genoemde beperkingen onder de huidige omstandigheden, dus onbehandeld, zullen toenemen. Op enig moment zullen zich [naar] verwachting vanuit de aandoening(en) complicaties voordoen die mogelijk zelfs levensbedreigend zijn en direct medisch ingrijpen vereisen.”
4.6.1.
Uit deze informatie kan weliswaar worden afgeleid dat appellant medische behandeling nodig heeft, maar deze informatie biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake is van een acute noodsituatie. De arts spreekt de verwachting uit dat er op termijn complicaties zullen ontstaan maar geeft niet aan op welke termijn deze te verwachten zijn of waaruit die complicaties bestaan. Bovendien blijkt uit de gebruikte terminologie
(‘naar verwachting’ en ‘mogelijk’) niet voldoende stellig dat de situatie van appellant levensbedreigend is of tot blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel bij appellant kan leiden.
4.6.2.
Uit het rapport kunnen ook geen zeer dringende redenen worden afgeleid tot het verstrekken van bijzondere bijstand voor een longonderzoek. De arts stelt juist vast dat appellant curatief behandeld is voor zijn longlijden. Verder laat de arts zich in het rapport in het geheel niet uit over de noodzakelijkheid van een behandeling door een psycholoog, zodat niet vastgesteld kan worden dat sprake is van een acute noodsituatie.
Besluit 2
4.7.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.8.
Het gaat hier om kosten die, indien zij noodzakelijk zijn, gerekend worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.9.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, en met name de vraag of appellant de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor deze kosten.
4.10.
Appellant heeft aangevoerd dat de noodzaak tot aanschaf van de zonneschermen, een nieuwe stofzuiger, nieuwe (glas)gordijnen en een matras samenhangt met de revalidatie van de in 1.2 genoemde operatie. De operatie was niet voorzienbaar, zodat het voor appellant ook niet voorzienbaar was dat hij moest reserveren.
4.11.
In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Appellant heeft zijn stelling dat hij onvoldoende tijd had om te reserveren omdat de noodzaak tot aanschaf van de artikelen pas is ontstaan na de operatie aan het gescheurd aneurysma niet aannemelijk gemaakt. Voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat gespreide betaling achteraf niet tot de mogelijkheden heeft behoord.
Besluit 3
4.12.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de PW (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.13.
Vaststaat dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd zijn opgekomen voordat appellant de aanvraag heeft ingediend. In wat appellant heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die rechtvaardigen dat van het in 4.12 genoemde uitgangspunt kan worden afgeweken. Appellant stelt dat hij zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor het betalingsbevel van GGN niet eerder heeft ingediend omdat hij niet verzekerd is ingevolge de Zvw en daarom niet kon vermoeden dat hij een betalingsachterstand bij CZ had. Deze grond slaagt niet. Het betalingsbevel van GGN is gedateerd en aan appellant aangeboden op 12 februari 2016 en betreft de grosse van een op 21 januari 2016 door de kantonrechter gewezen vonnis. De aanvraag van appellant is van 1 augustus 2016. Gelet hierop wordt de stelling van appellant dat hij de aanvraag niet eerder kon indienen omdat hij niet kon vermoeden dat hij een betalingsachterstand had, niet gevolgd. Ook de stelling van appellant dat van hem niet kon worden verwacht dat hij de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de aanslag watersysteemheffing ingezetenen 2015 eerder dan op 29 augustus 2016 had ingediend omdat hij in de gerechtvaardigde verwachting verkeerde dat de aanslag zou worden kwijtgescholden, kan niet worden gevolgd. Uit het door hem overgelegde e-mailbericht van 4 oktober 2016 van Waterschap De Dommel aan appellant blijkt namelijk dat het kwijtscheldingsverzoek over het jaar 2015 al in 2015 is afgewezen en dat appellant daar een besluit over heeft ontvangen.
4.14.
De rechtbank heeft het door het college gehanteerde beleid, inhoudende dat een aanvraag nog kan worden ingediend binnen drie maanden nadat de kosten zijn opgekomen, terecht aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:BV3889) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard en dat alleen wordt getoetst of het op consistente wijze is toegepast.
4.15.
Niet in geschil is dat de aanvragen om bijzondere bijstand voor betaling van de vordering van GGN en de aanslag watersysteemheffing van Waterschap De Dommel zijn ingediend buiten de termijn van drie maanden nadat de kosten zijn opgekomen. Het college heeft met de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand dan ook in overeenstemming met zijn beleid gehandeld.
Conclusie
4.16.
Uit 4.1 tot en met 4.15 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum als voorzitter en J.N.A. Bootsma en C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2019.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) J. Tuit
md