ECLI:NL:CRVB:2014:1533

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
13-1125 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor fysiotherapie op grond van de WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.B.M. Pessers, hadden bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van fysiotherapie in 2012, maar hun aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg afgewezen. Het college stelde dat appellanten een beroep konden doen op een voorliggende voorziening en dat er geen zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep voerden appellanten aan dat er wel degelijk sprake was van zeer dringende redenen, met name een acute noodsituatie voor appellante. Ze verwezen naar verklaringen van hun behandelend reumatoloog, huisarts en fysiotherapeut, die stelden dat het niet behandelen van appellante's klachten zou leiden tot ernstige verslechtering van haar gezondheid.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd voor het bestaan van een acute noodsituatie. De Raad benadrukte dat voor het verlenen van bijstand op basis van artikel 16, eerste lid, van de WWB, moet worden aangetoond dat de situatie levensbedreigend is of kan leiden tot blijvend ernstig letsel. De verklaringen van de zorgverleners gaven geen aanleiding om te concluderen dat appellante zich in een dergelijke situatie bevond.

Daarom bevestigde de Centrale Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank en werd het hoger beroep afgewezen. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1125 WWB, 13/1126 WWB
Datum uitspraak: 6 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 januari 2013, 12/3461 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.B.M. Pessers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 25 maart 2014. Partijen zijn, waarvan het college met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 29 december 2011 bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van fysiotherapie in het jaar 2012 ten behoeve van appellante.
1.2.
Bij besluit van 20 januari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 juni 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB en dat niet is gebleken van het bestaan van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, zodat geen bijstand kan worden verleend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. In het bijzonder is bij appellante sprake van een acute noodsituatie. Evenals in bezwaar en beroep verwijzen appellanten daartoe naar de door hen in geding gebrachte verklaringen van de behandelend reumatoloog, huisarts en fysiotherapeut. Volgens appellanten is er geen andere medische oplossing mogelijk en leidt het niet behandelen van de klachten van appellante tot een ernstige verslechtering van haar gezondheid.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028) dient daarvoor vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.3.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de door appellanten reeds in bezwaar ingebrachte verklaringen van de behandelend reumatoloog, huisarts en fysiotherapeute onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het bestaan van een acute noodsituatie in de hiervoor bedoelde zin. De huisarts heeft verklaard dat appellante vanwege haar reumatoïde artritis tweemaal per week naar de fysiotherapeut gaat. Uit de verklaringen van de reumatoloog en fysiotherapeute blijkt dat in verband met sedering en behoud van spierkracht en mobiliteit voor appellante van belang is dat zij één keer per week oefentherapie ondergaat of deelneemt aan oefeningen in groepsverband met af en toe begeleiding. Voortzetting van de therapie is naar het oordeel van de fysiotherapeute noodzakelijk. Hieruit valt niet af te leiden dat appellante zich bevindt in een situatie die levensbedreigend is of die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.4.
Gelet op 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van
C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD