ECLI:NL:CRVB:2019:3866
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op studiefinanciering voor Unieburger en verblijfsvoorwaarde van vijf jaar
In deze zaak gaat het om het recht op studiefinanciering voor een appellant met de Roemeense nationaliteit. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had de studiefinanciering van de appellant herzien, omdat deze niet voldeed aan de verblijfsvoorwaarde van vijf jaar en niet kon aantonen dat hij voldoende economische activiteit had verricht. De appellant had vanaf augustus 2011 studiefinanciering ontvangen, maar de minister stelde dat hij in bepaalde periodes niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt. Dit leidde tot een herziening van de toekenning van de studiefinanciering.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de minister gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde in hoger beroep de beslissing van de minister. De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd van zijn economische activiteiten en dat het enkel beschikbaar houden voor werk niet volstaat om als migrerend werknemer te worden aangemerkt. De Raad verwees ook naar een eerdere uitspraak voor het beoordelingskader van deze zaak.
De uitspraak bevestigt dat de minister de toekenning van de studiefinanciering terecht heeft herzien, omdat de appellant niet kon aantonen dat hij aan de vereisten voldeed. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, met enkele aanvullingen op de gronden van de beslissing.