ECLI:NL:CRVB:2019:3865
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op studiefinanciering voor Unieburger en verblijfsvoorwaarden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op studiefinanciering voor een Roemeense appellante. De appellante had vanaf september 2011 studiefinanciering ontvangen op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Echter, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap herzag deze toekenning in januari 2016, omdat de appellante in bepaalde periodes niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt. De minister stelde dat de appellante niet had aangetoond dat zij ten minste 32 uur per maand feitelijk arbeid had verricht, en dat het zich beschikbaar houden voor arbeid niet volstond voor het recht op studiefinanciering.
De rechtbank Den Haag had het beroep van de appellante tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. Tijdens de zitting op 10 juli 2019 werd de zaak gelijktijdig met 16 andere vergelijkbare zaken behandeld. De appellante was bijgestaan door haar advocaten, terwijl de minister vertegenwoordigd was door andere advocaten.
De Raad oordeelde dat de minister terecht had besloten dat de appellante niet als migrerend werknemer kon worden beschouwd en dat het recht op studiefinanciering over de in geding zijnde periode volledig mocht worden herzien. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, met enige verbetering en aanvulling van de gronden. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.