ECLI:NL:CRVB:2019:3860
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op studiefinanciering voor Unieburger en verblijfsvoorwaarden
In deze zaak gaat het om het recht op studiefinanciering voor een appellant met de Spaanse nationaliteit. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had de studiefinanciering van de appellant herzien, omdat deze niet voldeed aan de verblijfsvoorwaarde van vijf jaar en niet voldoende economische activiteit kon aantonen. De appellant had vanaf januari 2012 studiefinanciering ontvangen, maar de minister stelde dat hij in de periode van april 2012 tot en met februari 2013 niet als migrerend werknemer kon worden beschouwd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de appellant niet als migrerend werknemer kan worden aangemerkt, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn economische activiteiten. Het enkele beschikbaar houden voor werk is niet voldoende om aan de vereisten te voldoen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat de minister de toekenning van de studiefinanciering terecht heeft herzien. De appellant heeft niet aangetoond dat hij daadwerkelijk arbeid heeft verricht, en de door hem overgelegde salarisspecificaties zijn niet overtuigend genoeg. De uitspraak benadrukt het belang van objectief bewijs voor het recht op studiefinanciering en de voorwaarden die daarvoor gelden.