ECLI:NL:CRVB:2019:3857
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op studiefinanciering voor Unieburger en verblijfsvoorwaarden
In deze zaak gaat het om het recht op studiefinanciering voor een Unieburger die niet voldoet aan de verblijfsvoorwaarde van vijf jaar. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellante had studiefinanciering aangevraagd op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), maar de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had de toekenning herzien omdat appellante in de betreffende periode niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt. De minister stelde dat appellante niet had aangetoond dat zij ten minste 32 uur per maand feitelijk arbeid had verricht, en dat het zich beschikbaar houden voor werk niet volstaat voor het verkrijgen van studiefinanciering.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd voor haar werkzaamheden en dat de minister terecht had besloten om de studiefinanciering te herzien. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en E.E.V. Lenos en J.P.A. Boersma als leden, in aanwezigheid van griffier M. Graveland.