ECLI:NL:CRVB:2019:3855
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op studiefinanciering voor Unieburger en verblijfsvoorwaarden
In deze zaak gaat het om het recht op studiefinanciering voor een appellant met de Griekse nationaliteit. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had de studiefinanciering van de appellant herzien, omdat deze niet voldeed aan de verblijfsvoorwaarde van vijf jaar en niet kon aantonen dat hij voldoende economische activiteit had verricht. De appellant had vanaf november 2012 studiefinanciering ontvangen, maar de minister stelde dat hij in de periode van november 2012 tot en met januari 2013 niet als migrerend werknemer kon worden beschouwd. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat hij niet had aangetoond dat hij bij een bedrijf ten minste 32 uur per maand had gewerkt. De Raad oordeelt dat de minister terecht de toekenning van de studiefinanciering heeft herzien, omdat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn werkzaamheden. Het enkele beschikbaar houden voor arbeid is niet voldoende om aan de voorwaarden te voldoen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, met enige verbetering van de gronden.