Uitspraak
17.4390 ZW
OVERWEGINGEN
22 juni 2016 ten grondslag gelegd.
Centrale Raad van Beroep
Op 4 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het Uwv om haar ziekengeld te beëindigen ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante juist was. Appellante had zich op 8 mei 2015 ziek gemeld en was in het kader van de Ziektewet (ZW) beoordeeld door een verzekeringsarts. Deze had vastgesteld dat appellante belastbaar was, met inachtneming van haar beperkingen, en had functies geselecteerd die medisch geschikt waren voor haar. Het Uwv beëindigde haar ziekengeld per 7 juni 2016, wat appellante betwistte. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar psychische beperkingen niet goed waren ingeschat. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.