Uitspraak
19.1277 ZW
OVERWEGINGEN
16 uur per week. Op 5 september 2014 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Zijn dienstverband is op 24 maart 2015 geëindigd. Het Uwv heeft appellant vanaf 25 maart 2015 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
23 april 2015 de ZW-uitkering van appellant per 30 april 2015 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 juni 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 15 april 2016 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak op 16 augustus 2017 vernietigd, geoordeeld dat het bezwaar van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 21 maart 2018 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 april 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 maart 2018 ten grondslag gelegd.
11 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP4330). De verzekeringsarts dient de behandelend sector te raadplegen indien een behandeling in gang gezet zal worden of reeds plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen. Die gevallen doen zich hier niet voor.
7 januari 2015 tot 6 januari 2016 geen informatie bevat over de beperkingen van appellant ten tijde van de datum in geding. Het advies van de fysiotherapeut dat de rechter- en de linkerschouder zo gelijk mogelijk moeten worden belast ter voorkoming van overbelasting, geeft geen aanleiding appellant niet in staat te achten tot het verrichten van zijn arbeid. Uit het advies blijkt dat beide schouders belastbaar zijn. Het verslag van de operatie aan de rechterschouder van 30 december 2014 bevat geen informatie die het Uwv niet reeds heeft betrokken bij de beoordeling. Dat er een operatie aan de schouder heeft plaatsgevonden wordt niet ontkend; aan appellant is immers op die grond ziekengeld verstrekt. Tot slot dateert het feit dat appellant volgens de orthopedisch chirurg met ingang van 16 juni 2016 op de opnamelijst is geplaatst voor een operatie aan de linkerschouder van ruim na de datum in geding. Dit gegeven kan er niet toe leiden dat de beperkingen van appellant aan de linkerschouder per datum in geding zijn onderschat.