ECLI:NL:CRVB:2019:38
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van bijzondere bijstand voor tandartskosten en de rol van de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, erkend als gemoedsbezwaarde door de Sociale Verzekeringsbank, had bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten, maar het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende had slechts een deel van de kosten toegewezen. De Raad oordeelde dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een passende en toereikende voorliggende voorziening is voor de kosten van een gebitsprothese. De appellant stelde dat hij in acute nood verkeerde en dat de Zvw niet voldeed aan zijn behoeften, maar de Raad oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling. De Raad bevestigde dat het college niet verplicht was om de bijstand voorafgaand aan de behandeling te betalen, aangezien de beslissing over de wijze van betaling als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.