ECLI:NL:CRVB:2019:3610
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de verhuiskostenvergoeding in het kader van de Wmo 2015
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die als gevolg van een motorongeval verschillende beperkingen heeft, had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor woningaanpassingen. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo had de aanvraag afgewezen en in plaats daarvan een verhuiskostenvergoeding van € 2.500,- aangeboden, met de stelling dat verhuizen naar een rolstoelgeschikte woning de goedkoopste oplossing was. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.
In het hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling, ondanks het standpunt van het college dat de woning inmiddels was aangepast. De Raad heeft vastgesteld dat de hoogte van de verhuiskostenvergoeding van € 2.500,- niet in overeenstemming is met de werkelijke kosten van de verhuizing en inrichtingskosten, die door appellant zijn aangetoond met een offerte van een woninginrichter. De Raad heeft geconcludeerd dat het college niet voldoende had onderbouwd dat de vergoeding een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid van appellant levert, zoals vereist door de Wmo 2015.
De Raad heeft uiteindelijk het beroep van appellant tegen het besluit van 21 november 2017 ongegrond verklaard, omdat het college met de forfaitaire vergoeding niet in voldoende mate tegemoetkwam aan de behoeften van appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de kosten en de specifieke situatie van de aanvrager bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen.