In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar die een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft en die de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage en de toekenning van smartengeld aanvecht. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.O. Vreeswijk, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 september 2018 had geoordeeld over de toekenning van een WGA-uitkering door het Uwv en de hoogte van het smartengeld. De korpschef van politie, vertegenwoordigd door mr. M.H. Ten Have, heeft een verweerschrift ingediend.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 november 2019 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de korpschef terecht het arbeidsongeschiktheidspercentage van 37,48% heeft vastgesteld, zoals bepaald door het Uwv, en dat het smartengeld op basis van dit percentage is berekend. De Raad wijst het beroep van de appellant op de Coulanceregeling af, omdat de korpschef de Regeling heeft toegepast die terugwerkende kracht heeft tot 1 januari 2015. De Raad concludeert dat de appellant niet kan aantonen dat hij in een gelijk geval anders behandeld is dan andere politieambtenaren.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De beslissing is openbaar uitgesproken en de Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.