ECLI:NL:CRVB:2019:3586

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
17/4029 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ANW-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en de rol van elektromagnetische straling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de Centrale Raad van Beroep, die op 7 november 2019 uitspraak deed. Appellante ontving een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW), maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft haar ANW-uitkering per mei 2016 beëindigd. Dit gebeurde omdat haar zoon in 2016 de achttienjarige leeftijd zou bereiken en omdat de Svb had vastgesteld dat appellante niet meer dan 45% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan elektromagnetische straling, maar de Svb en de rechtbank hebben deze klachten niet erkend als een regulier erkende aandoening. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen de besluiten van de Svb ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar klachten wel degelijk in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen moeten worden, omdat ze volledig arbeidsongeschikt zou zijn als elektromagnetische straling als verboden omgevingsfactor wordt erkend. De Svb heeft echter gesteld dat arbeidsongeschiktheid objectief vastgesteld moet worden en dat de klachten van appellante niet medisch te objectiveren zijn. De Raad heeft de argumenten van appellante niet gevolgd en bevestigd dat de beëindiging van de ANW-uitkering terecht was, omdat er geen objectieve medische basis was voor de klachten die appellante naar voren had gebracht.

De Raad concludeert dat appellante niet als arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt in de zin van de ANW, omdat haar gezondheidsklachten niet als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken kunnen worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4029 ANW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
24 april 2017, 16/1820 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 7 november 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.J.C. van Dorsselaer-Spapen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
De Svb heeft hierop gereageerd met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Appellante is daar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M. Herder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Op 2 april 2014 heeft de Svb appellante erop gewezen dat haar ANW-uitkering vanaf
mei 2016 zou eindigen omdat haar zoon [in] 2016 de achttienjarige leeftijd zou bereiken. Bij brief van 26 oktober 2015 heeft de Svb appellante laten weten dat zij alleen een ANW-uitkering zou kunnen krijgen na april 2016 als zij voor meer dan 45% arbeidsongeschikt was. De Svb heeft het Uwv gevraagd hiernaar onderzoek te doen.
1.2.
Een verzekeringsarts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellante onderzocht. Op 26 november 2016 heeft de verzekeringsarts aan de Svb meegedeeld dat appellante niet ten minste 45% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van
7 december 2015 (primair besluit) heeft de Svb de ANW-uitkering van appellante met ingang van mei 2016 beëindigd. Bij besluit van 9 juni 2016 (bestreden besluit 1), na medische heroverweging door een verzekeringsarts bezwaar en beroep vervangen door een besluit van
8 december 2016 (bestreden besluit 2), heeft de Svb het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft met bepalingen over proceskosten en griffierecht het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond. De rechtbank heeft het standpunt van appellante dat zij geheel arbeidsongeschikt is, verworpen omdat appellante niet voldoet aan de criteria die zijn opgenomen in artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Appellante stelt dat al haar klachten en beperkingen voortvloeien uit een bijzondere gevoeligheid voor elektromagnetische straling (Elektrohypersensitiviteit; EHS). Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan dit niet kan worden aangemerkt als een regulier erkende aandoening, zodat de door appellante gepresenteerde klachten niet kunnen worden geobjectiveerd en niet alle door appellante aan de orde geachte beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) kunnen worden opgenomen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 9 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7195, heeft de rechtbank gesteld dat dit standpunt van de Svb wordt geaccepteerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante bepleit dat in de FML elektromagnetische straling als verboden omgevingsfactor wordt opgenomen. Daarvan uitgaande zouden geen functies kunnen worden geduid, zodat appellante volledig arbeidsongeschikt zou moeten worden geacht. Volgens appellante heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom haar klachten, hoewel door de verzekeringsarts bezwaar en beroep erkend, niet in de FML zouden kunnen worden opgenomen. Appellante heeft erop gewezen dat haar bedrijfsarts heeft erkend dat haar gezondheidsklachten worden veroorzaakt door elektromagnetische straling en heeft verwezen naar een uitspraak van een Frans rechterlijk college. Verder heeft zij gesteld dat het Uwv in andere zaken wel bereid is geweest elektromagnetische straling als verboden omgevingsfactor in de FML op te nemen. Als bewijs hiervan heeft zij een medisch rapport van een verzekeringsarts van het Uwv in een andere zaak overgelegd. Maar ook als met de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt uitgegaan van de psychiatrische aandoening SOLK (somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten), is hiermee de beperking van appellante voor arbeid in een omgeving met elektromagnetische straling voldoende vaststelbaar naar objectieve medische maatstaven.
3.2.
De Svb heeft erop gewezen dat arbeidsongeschiktheid dient te worden vastgesteld aan de hand van een objectief kader. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellantes gezondheidsproblematiek aangemerkt als SOLK en beperkingen opgenomen die samenhangen met dit ziektebeeld. Nu EHS geen regulier erkende aandoening is, zijn de door appellante gepresenteerde klachten niet medisch te objectiveren en is er geen ruimte voor het opnemen van verdere beperkingen in de FML of voor het opnemen van afwezigheid van elektromagnetische straling als fysieke omgevingseis. De Svb bepleit bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wettelijk kader
4.1.1.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is, recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW. Artikel 11 van de ANW luidt:
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.1.2.
Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
4.1.3.
Naar vaste rechtspraak is slechts sprake van arbeidsongeschiktheid als een betrokkene op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in bijzondere gevallen kan worden aangenomen dat aan deze eis is voldaan, ook al is niet geheel en al duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. Waar in bijzondere gevallen bij de medisch deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat ongeschiktheid tot werken voldoende aannemelijk is, ook al is niet steeds geheel en al duidelijk aan welke ziekte of welk gebrek precies die ongeschiktheid valt toe te schrijven of al verschillen zij zelfs tot op zekere hoogte omtrent het antwoord op die vraag, valt een toereikende objectieve vaststelling van die ongeschiktheid niet zonder meer uit te sluiten (zie bijvoorbeeld CRvB ZW 1989/485. RSV 295; ECLI:NL:CRVB:2004:AR7657).
4.2.
Schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante
4.2.1.
In geschil is of appellante op en na 30 april 2016 arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 11 van de ANW. Zoals ter zitting is besproken, spitst dit geschil zich toe op de vraag of terecht is aangenomen dat appellante niet als gevolg van ziekte of gebrek is aangewezen op arbeid in een omgeving die vrij is van elektromagnetische straling.
4.2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft goed gemotiveerd betoogd dat er naar wetenschappelijke maatstaven geen sprake is van een vaststelbare of wetenschappelijk verklaarbare relatie tussen de door appellante ervaren gezondheidsklachten en de aanwezigheid van elektromagnetische straling. De Raad onderschrijft deze stellingname. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 27 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3015. Ook appellante heeft ter zitting erkend dat EHS bij de huidige stand van de medische wetenschap niet algemeen wordt erkend als ziekte of gebrek. Dat een verzekeringsarts van het Uwv kennelijk in één (niet op alle punten vergelijkbare) andere zaak een ander standpunt heeft ingenomen, of dat een Franse rechter in een bepaalde casus wel gevolgen heeft verbonden aan bijzondere gevoeligheid voor elektromagnetische straling, leidt niet tot een ander oordeel en biedt ook onvoldoende grondslag voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel.
4.2.3.
Ook overigens biedt het dossier geen aanknopingspunten voor de stelling dat het om objectief medische redenen is aangewezen om appellante beperkt te achten voor werken in een omgeving met elektromagnetische straling. De diagnose SOLK, dan wel de diagnose van de door appellante geconsulteerde psychiater Simons dat sprake is van ongedifferentieerde somatoforme stoornis, impliceert nu juist dat sprake is van gezondheidsklachten zonder aanwijsbare oorzaak, en biedt daarom niet een objectieve medische grondslag om alle gepresenteerde klachten in beperkingen te vertalen. Wel zijn diverse beperkingen in de FML opgenomen die rechtstreeks samenhangen met het ziektebeeld SOLK.
4.2.4.
Appellante stelt altijd consistent te zijn geweest in het naar voren brengen van haar beperkingen. Ook extern is er sprake van consistentie, omdat zij haar hele levensstijl heeft aangepast om elektromagnetische straling zoveel mogelijk te ontwijken. Zo heeft zij haar woning voorzien van stralingwerende materialen en filters, slaapt zij in een kooi van Faraday en ligt zij driemaal per dag op een mat met een magneetveld. Deze omstandigheden leiden juridisch niet tot het door appellante gewenste resultaat, omdat ook daaruit de noodzakelijke objectief medische vaststelling niet kan worden afgeleid. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 oktober 2016 en 7 april 2019 valt verder af te leiden dat vanuit rationaal medisch perspectief mogelijk ruimte is voor ongedifferentieerde klachten, maar niet voor bepaalde specifieke aspecten van de door appellante verwoorde klachten. In zoverre is er bij appellante geen sprake van een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting onder de betrokken deskundigen zoals bedoeld onder 4.2.3.
4.3.
Conclusie
4.3.1.
Geconcludeerd wordt dat appellante terecht niet, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, aangewezen is geacht op arbeid in een omgeving die vrij is van elektromagnetische straling. Ook overigens is niet gebleken dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Uitgaande van de juistheid van de FML wordt geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De rechtbank heeft terecht het standpunt van de Svb onderschreven, dat appellante op en na 30 april 2016 niet arbeidsongeschikt was in de zin van de ANW.
4.3.2.
De slotsom is dat de ANW-uitkering van appellante terecht is beëindigd met ingang van mei 2016.
5. De overwegingen in 4.2.1 tot en met 4.3.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend). E. Diele