In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de Centrale Raad van Beroep, die op 7 november 2019 uitspraak deed. Appellante ontving een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW), maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft haar ANW-uitkering per mei 2016 beëindigd. Dit gebeurde omdat haar zoon in 2016 de achttienjarige leeftijd zou bereiken en omdat de Svb had vastgesteld dat appellante niet meer dan 45% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan elektromagnetische straling, maar de Svb en de rechtbank hebben deze klachten niet erkend als een regulier erkende aandoening. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen de besluiten van de Svb ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar klachten wel degelijk in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen moeten worden, omdat ze volledig arbeidsongeschikt zou zijn als elektromagnetische straling als verboden omgevingsfactor wordt erkend. De Svb heeft echter gesteld dat arbeidsongeschiktheid objectief vastgesteld moet worden en dat de klachten van appellante niet medisch te objectiveren zijn. De Raad heeft de argumenten van appellante niet gevolgd en bevestigd dat de beëindiging van de ANW-uitkering terecht was, omdat er geen objectieve medische basis was voor de klachten die appellante naar voren had gebracht.
De Raad concludeert dat appellante niet als arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt in de zin van de ANW, omdat haar gezondheidsklachten niet als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken kunnen worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.