ECLI:NL:CRVB:2004:AR7657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1049 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Maoc-richtlijn bij whiplashklachten na auto-ongeluk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante die een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft aangevraagd na een auto-ongeluk op 7 december 1998. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak na een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep ongegrond verklaarde. De appellante, die als medewerkster bij bureau HALT werkte, heeft na het ongeluk last van pijn in het hoofd, nek- en schouderklachten, vermoeidheid en concentratieverlies. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid, omdat de klachten niet als een ziekte of gebrek konden worden gekwalificeerd. De Raad overweegt dat de Maoc-richtlijn, die van toepassing is op niet-objectiveerbare aandoeningen zoals whiplash, niet is nageleefd door de gedaagde partij, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad stelt vast dat er geen toetsing heeft plaatsgevonden aan deze richtlijn, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor wordt het bestreden besluit vernietigd en moet het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar nemen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellante, die in totaal € 966,- bedragen, en het griffierecht van € 109,23 dient te worden vergoed.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1049 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 10 december 1999 heeft gedaagde geweigerd appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen onder de overweging dat appellante de wachttijd van 52 weken niet heeft vervuld, nu ze per 4 oktober 1999 volledig arbeidsgeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 12 juli 2000, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 13 januari 2003, reg. nr. AWB 00/6492 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, op bij aanvullend beroepschrift van 14 april 2003 aangevoerde gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 oktober 2004, waar appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. A. Bergenhenegouwen, eveneens werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. T. Kuijpers, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante was werkzaam als medewerkster bij bureau HALT voor 36 uur per week toen zij op 7 december 1998 in haar auto een frontale aanrijding heeft gehad, waarbij zij met haar hoofd de voorruit heeft geraakt. Hierbij liep ze een commotio cerebri op en sedertdien lijdt zij aan pijn in het hoofd en aan de nek en schouders, vermoeidheid en concentratieverlies.
Op 4 oktober 1999 is appellante gezien door de adviserend verzekeringsarts P.M. Jacobs. Deze heeft een lichamelijk onderzoek niet noodzakelijk geacht maar heeft wel informatie ingewonnen bij de behandelaars van appellante. Jacobs was van mening dat het klachten-patroon van appellante moet worden gezien als een uitingsvorm van geconditioneerd gedrag en dat het niet te duiden valt als een ziekte of gebrek. Er is bij appellante, aldus de verzekeringsarts, op de datum van het onderzoek geen sprake van arbeidsongeschiktheid en het herstel van het ongeluk is zodanig geweest dat appellante normaal met arbeid belastbaar is. Om die reden is er geen belastbaarheidspatroon opgesteld waarin de belastbaarheid van appellante is weergegeven.
Ter zitting van de Raad is namens appellante betoogd dat aan de Richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (hierna: Maoc-richtlijn) is voldaan, omdat uit de gedingstukken blijkt dat de geraadpleegde medische deskundigen het er met elkaar over eens zijn dat appellante aan het auto-ongeluk beperkingen heeft overgehouden die van invloed zijn op haar mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts wijken in hun standpunt af van deze behandelaars, aldus de gemachtigde van appellante. Ter onderbouwing van die stelling wordt verwezen naar de rapportages van neuroloog J.A.P. Hiel d.dis 15 januari 1999, 2 februari 1999 en 1 november 1999, van manueel arts
R. Brouwer d.d. 27 februari 2000 en het rapport van neuroloog dr. J.F. de Rijk d.d. 16 januari 2004.
De gemachtigde van gedaagde heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij appellante geen sprake is van een whiplash, nu appellante bij de aanrijding met haar hoofd iets (in dit geval de voorruit van de auto die zij bestuurde) geraakt heeft. In het onderhavige geval is de Maoc-richtlijn dan ook niet van toepassing.
De Raad overweegt het volgende.
Allereerst stelt de Raad vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er geen sprake is van een (zuivere) whiplash.
De Raad merkt op dat, zoals hij in zijn uitspraak van 16 augustus 2000, gepubliceerd in USZ 2000, nr. 234, heeft overwogen, gedaagde de Maoc-richtlijn (mededeling van 19 september 1996, nr. M 96 122, van het voormalige Tica) vanaf 1 maart 1997 in acht dient te nemen en dat de inhoud en wijze van toepassing ervan in het kader van een beroep ter toetsing van de bestuursrechter staat. In die richtlijn is vermeld dat het feit dat er geen lichamelijke of psychische oorzaken van de klachten van de verzekerde aangetoond kunnen worden, niet betekent dat er daarom geen stoornissen, beperkingen en handicaps kunnen bestaan. In dat verband wordt van belang geacht “of hun bestaan aannemelijk is te achten en in hoeverre daarmee ongeschiktheid als gevolg van ziekte optreedt”.
Uit de stukken blijkt - en dat is door de gemachtigde van gedaagde ter zitting bevestigd - dat er niet getoetst is aan de Maoc-richtlijn.
De Raad kan het standpunt van gedaagde dat er in het onderhavige geval niet aan de Maoc-richtijn getoetst behoeft te worden, niet volgen. In punt 4.6 van die richtlijn is aangegeven dat in bijzondere gevallen - waarbij de gedachten plegen uit te gaan naar niet-objectiveerbare aandoeningen als whiplash, fibromyalgie en het chronisch vermoeidheidssyndroom ME
- waarin bij de - onafhankelijke - medisch deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat de ongeschiktheid tot werken voldoende aannemelijk is, ook al is niet steeds geheel en al duidelijk aan welke ziekte of welk gebrek precies die ongeschiktheid valt toe te schrijven of al verschillen zij zelfs tot op zekere hoogte omtrent het antwoord op die vraag, een toereikende objectieve vaststelling van die ongeschiktheid alsdan niet zonder meer valt uit te sluiten. Uit de Maoc-richtlijn is niet af te leiden dat in een geval waarin sprake is van klachten en verschijnselen die doen denken aan een whiplash, maar waarin geen whiplash in zuivere vorm kan worden aangenomen om de enkele rede dat het hoofd tijdens de aanrijding in aanraking is gekomen met iets (in dit geval de voorruit van de door appellante bestuurde auto), deze richtlijn niet van toepassing is en daaraan niet behoeft te worden getoetst.
Nu gedaagde ten onrechte verzuimd heeft te toetsen aan de Maoc-richtlijn, overweegt de Raad dat het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en om die reden dient te worden vernietigd.
Uit het vorenstaande volgt dat ook de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
De Raad acht termen aanwezig om gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, totaal € 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van totaal € 109,23 dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2004.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. van Huussen.