ECLI:NL:CRVB:2019:3585
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en vaststelling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die als projectleider/onderzoeker werkzaam was, had in 2009 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, welke was afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2015 diende hij opnieuw een aanvraag in, die ook werd afgewezen. Na een herkeuring in 2016 werd appellant alsnog een WIA-uitkering toegekend, maar de ex-werkgever maakte bezwaar tegen deze beslissing. De arbeidsdeskundige had de restverdiencapaciteit van appellant vastgesteld op basis van een gemiddelde arbeidsomvang van 22 uur per week, wat leidde tot de conclusie dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was verricht. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De FML van 15 augustus 2016, die een urenbelasting van gemiddeld 20 uur per week met een maximum van 25 uur vermeldde, werd als juist beschouwd. De Raad oordeelde dat de arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op minder dan 35% was vastgesteld, en bevestigde de aangevallen uitspraak.
De Raad wees erop dat de toekenning van een IVA-uitkering per 26 juli 2017 niet relevant was voor de beoordeling van de situatie op de datum in geding, 27 november 2014. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.