ECLI:NL:CRVB:2019:3512
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om heroverweging van een in rechte vaststaand besluit inzake bijstandsintrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het betreft een verzoek van appellant om terug te komen van een in rechte vaststaand besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere, dat op 15 maart 2011 de bijstand van appellant heeft ingetrokken over de periode van 16 april 2009 tot en met 9 september 2010. Appellant had verzocht om heroverweging van dit besluit, omdat hij meende dat het oorspronkelijke besluit onjuist was. Het college had echter geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden, zoals vereist volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft dit oordeel bevestigd, waarbij zij stelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om tijdens de intrekkingsprocedure relevante informatie te overleggen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk was, ook al was het oorspronkelijke besluit mogelijk onjuist. De Raad benadrukte dat het niet de taak van de bestuursrechter is om de juistheid van het oorspronkelijke besluit opnieuw te beoordelen, maar enkel om te kijken of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een heroverweging rechtvaardigen. De beroepsgrond van appellant dat het college gehouden was tot rechtsherstel werd verworpen, omdat er geen nieuwe feiten waren die dit rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de procedure voldeed aan de eisen van een eerlijke rechtsgang zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).