ECLI:NL:CRVB:2015:1798
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door appellant met betrekking tot zijn financiële situatie en bezittingen in Iran
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 16 april 2009 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft zijn bijstand per 10 september 2010 ingetrokken. Dit besluit volgde op een gesprek waarin appellant informatie verstrekte over zijn financiële situatie, waaronder het bezit van twee woningen in Iran, de handel in auto’s, en een aanzienlijk contant geldbedrag. Het college concludeerde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door deze informatie niet tijdig te melden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld. Appellant betwistte de juistheid van zijn eerdere verklaringen en stelde dat hij onder emotionele druk had gehandeld. De Raad oordeelde echter dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om een reële verklaring af te leggen. De Raad bevestigde dat het bezit van de woningen, de handel in auto’s en het contante geldbedrag van belang zijn voor het recht op bijstand. Appellant had geen nadere informatie verstrekt, ondanks herhaalde verzoeken van het college.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand gedurende de te beoordelen periode, en dat de intrekking van de bijstand terecht was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 juni 2015.