In deze zaak heeft appellant, geboren in 1954 en bekend met COPD en andere lichamelijke klachten, een aanvraag ingediend voor een verhuiskostenvergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Coevorden heeft deze aanvraag op 26 juli 2016 afgewezen, met als argument dat er geen noodzaak was voor het toekennen van een verhuiskostenvergoeding, gezien de aanpassingen die in het verleden aan de woning zijn verricht. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 7 augustus 2019 is appellant niet verschenen, maar het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Bottema. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank zijn zaak ten onrechte heeft beperkt tot de aanvraag om verhuiskostenvergoeding en dat er sprake was van belangenverstrengeling tussen de rechter en het college. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht de focus heeft gelegd op de afwijzing van de verhuiskostenvergoeding, aangezien het bestreden besluit enkel hierover een beslissing bevatte. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is voor de door appellant gestelde belangenverstrengeling of onheuse bejegening door de rechter.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, wat ook betekent dat het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2019.