ECLI:NL:CRVB:2019:3359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
18/130 AWW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om herziening van besluiten inzake AOW-pensioen en rechtsgeldigheid huwelijk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die verzoeken van appellante om terug te komen van eerder genomen besluiten heeft afgewezen. Appellante, die al gerechtigde was op een AOW-ouderdomspensioen, heeft herhaaldelijk verzocht om herziening van de besluiten van 29 oktober 1996 en 20 juni 1997, waarbij haar AWW-uitkering was ingetrokken vanwege haar huwelijk in Egypte. De Raad heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herziening. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de bezwaren van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze motivering volledig. De Raad benadrukt dat een gelegaliseerde huwelijksakte geen vereiste is voor de erkenning van een huwelijk onder de AWW, en dat de intrekking van het AWW-pensioen op basis van de huwelijksakte niet onjuist is. De hoger beroepen zijn dan ook afgewezen en de eerdere uitspraken zijn bevestigd.

Uitspraak

18.130 AWW, 19/2723 AWW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van
29 november 2017, 17/2555 en van 13 mei 2019, 18/3662 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 24 oktober 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [X] de hoger beroepen ingesteld. Daarna heeft de gemachtigde van appellante in diverse brieven een nadere toelichting gegeven op het standpunt van appellante.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019. Appellante is verschenen en bijgestaan door [X]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.Y. van den Berg.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft appellante verzocht om wraking van de behandelend rechter. Bij uitspraak van 3 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3168) is dit verzoek afgewezen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 29 oktober 1996 heeft de Svb de aan appellante op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) toegekende uitkering met ingang van
1 januari 1994 ingetrokken, omdat zij [in] 1994 (lees: 27 december 1993) in Egypte in het huwelijk is getreden. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van
20 juni 1997 ongegrond verklaard. De procedure die daarop is gevolgd, heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 11 april 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB1784. In die uitspraak heeft de Raad overwogen dat hij, op grond van het op verzoek van de Raad uitgebrachte advies van het Internationaal Juridisch Instituut, van oordeel is dat de Svb naar aanleiding van de overgelegde huwelijksakte, ingeschreven in [nummer 1], kon uitgaan van het bestaan van een [in] 1993 tussen appellante en [naam echtgenoot] gesloten huwelijk. Aangezien niet is gebleken van evidente gebreken in de inhoud en de wijze van totstandkoming van de huwelijksakte stond het de Svb vrij op grond van het rechtsgeldig gesloten huwelijk het AWW-pensioen van appellante in te trekken.
1.2.
Appellante heeft diverse keren eerder aan de Svb verzocht terug te komen van het besluit van 29 oktober 1996 dan wel het besluit van 20 juni 1997. De daaropvolgende procedures hebben geleid tot uitspraken van de Raad, laatstelijk van 7 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3703 en ECLI:NL:CRVB:2016:3704.
1.3.
Deze gedingen hebben ook betrekking op verzoeken van appellante aan de Svb om terug te komen van het besluit van 29 oktober 1996 dan wel het besluit van 20 juni 1997. Bij besluiten van 29 augustus 2016 en 3 mei 2018 zijn deze verzoeken afgewezen.
1.4.
Bij beslissingen op bezwaar van 4 mei 2017 en 19 juli 2018 (bestreden besluiten) zijn de bezwaren tegen deze besluiten ongegrond verklaard omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden en ook geen sprake is van onmiskenbaar onjuiste besluiten.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de tegen de bestreden besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat er wel sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden omdat haar pas in 2016 is gebleken dat een rechtsgeldig huwelijk door de bevoegde autoriteiten met gelegaliseerde officiële documenten moet worden aangetoond en dat inschrijving van het huwelijk in de Basisregistratie personen (brp) moet hebben plaatsgevonden. Nu de Svb het AWW-pensioen heeft ingetrokken zonder dat de vermeende huwelijksakte was gelegaliseerd en het huwelijk ook niet in de brp was geregistreerd, ontbreekt de rechtsgrondslag aan die intrekking. Voor zover de Svb wel beschikt over een gelegaliseerde akte en/of bewijs van inschrijving in de brp dient zij deze over te leggen. Het recht van appellante op een effectieve rechtsbescherming als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke rechten is geschonden. Voorts heeft de Svb een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen appellante en andere AWW-gerechtigden door het AWW-pensioen in te trekken op grond van een niet gelegaliseerde akte. Het intrekkingsbesluit is daarom onmiskenbaar onjuist. Verzocht is om in deze bijzondere situatie af te stappen van het beoordelingskader van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken uitgebreid gemotiveerd waarom de verzoeken om terug te komen van de besluiten van 29 oktober 1996 en 20 juni 1997 door de Svb terecht zijn afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Een beoordeling naar de toekomst toe kon achterwege blijven omdat appellante ten tijde van de verzoeken om herziening al gerechtigde was op een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. De Raad kan zich geheel met de motivering van de rechtbank verenigen en onderschrijft de gronden waarop de rechtbank tot haar oordeel is gekomen en maakt die tot de zijne. Benadrukt wordt nogmaals dat een gelegaliseerde huwelijksakte geen vereiste is als bewijs voor het in aanmerking nemen van een huwelijk in de zin van de AWW en de Algemene nabestaandenwet, omdat binnen die wetgeving enkel sprake dient te zijn van een rechtsgeldig huwelijk. Evenmin is hiervoor een vereiste dat het huwelijk in de brp is geregistreerd. Met de huwelijksakte, door een daartoe bevoegde ambtenaar opgemaakt op een destijds door het Egyptisch Ministerie van Justitie gebruikt modelformulier, voorzien van de stempel van het Parket voor het Personen- en Familierecht van het Egyptisch Ministerie van Justitie en in het door de Egyptische Staat aangehouden register ingeschreven onder [nummer 1], is voldoende komen vast te staan dat het bij appellante gaat om een rechtsgeldig huwelijk, gesloten in Egypte [in] 1993 en ingeschreven op 28 december 1993. Dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk is reeds vastgesteld in de uitspraak van de Raad van 11 april 2001. De Svb beschikt niet en hoefde dus ook niet te beschikken over een gelegaliseerde huwelijksakte dan wel over bewijs van inschrijving in de brp en kan deze dan ook niet overleggen. Ook een volle toets met terugwerkende kracht zou niet tot het door appellante gewenste resultaat hebben geleid.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft zij ook in de eerdere procedures naar voren gebracht. Kortheidshalve wordt volstaan met verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 15 maart 2013, ECI:NL:CRVB:2013:BZ4681, van
14 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3742 en van 7 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3703 en 3704, waarin uitgebreid op de diverse gronden van appellante is ingegaan en welke gronden in die uitspraken zijn verworpen. In wat in deze procedure naar voren is gebracht, wordt geen aanleiding gezien tot een ander oordeel te komen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) H. Achtot
md