Uitspraak
17.4430 ANW
10 mei 2017, 16/7623 (aangevallen uitspraak)
mr. J.A.H. Koning.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, een vrouw uit Marokko, had een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) omdat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW, aangezien hij niet in Nederland woonde of werkte. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, wat leidde tot het hoger beroep.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de echtgenoot van appellante was in 2008 naar Marokko verhuisd en had in Nederland gewoond en gewerkt. Na zijn terugkeer naar Marokko in 2013, heeft hij in 2014 opnieuw Nederland bezocht, maar overleed kort daarna. De Svb stelde dat de echtgenoot geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had op het moment van zijn overlijden, wat cruciaal is voor de toekenning van de ANW-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de remigratie van de echtgenoot naar Marokko en zijn daaropvolgende terugkeer naar Nederland niet voldoende waren om te concluderen dat hij weer ingezetene was.
De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat er geen sprake was van een duurzame band met Nederland. De Raad concludeerde dat de echtgenoot, ondanks zijn eerdere verblijf in Nederland, op het moment van zijn overlijden niet als ingezetene kon worden beschouwd. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve factoren bij de beoordeling van ingezetenschap en de voorwaarden voor het verkrijgen van een nabestaandenuitkering.