ECLI:NL:CRVB:2019:3357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
17/4430 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ANW-nabestaandenuitkering wegens gebrek aan duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, een vrouw uit Marokko, had een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) omdat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW, aangezien hij niet in Nederland woonde of werkte. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, wat leidde tot het hoger beroep.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de echtgenoot van appellante was in 2008 naar Marokko verhuisd en had in Nederland gewoond en gewerkt. Na zijn terugkeer naar Marokko in 2013, heeft hij in 2014 opnieuw Nederland bezocht, maar overleed kort daarna. De Svb stelde dat de echtgenoot geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had op het moment van zijn overlijden, wat cruciaal is voor de toekenning van de ANW-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de remigratie van de echtgenoot naar Marokko en zijn daaropvolgende terugkeer naar Nederland niet voldoende waren om te concluderen dat hij weer ingezetene was.

De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat er geen sprake was van een duurzame band met Nederland. De Raad concludeerde dat de echtgenoot, ondanks zijn eerdere verblijf in Nederland, op het moment van zijn overlijden niet als ingezetene kon worden beschouwd. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve factoren bij de beoordeling van ingezetenschap en de voorwaarden voor het verkrijgen van een nabestaandenuitkering.

Uitspraak

17.4430 ANW

Datum uitspraak: 24 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 mei 2017, 16/7623 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Aydogan-Kütük, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019. Namens appellante is mr. Aydogan-Kütük verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in 1] 1970, is in 2008 gehuwd met [naam echtgenoot] (echtgenoot). De echtgenoot heeft in Nederland gewoond en gewerkt. Hij heeft verder een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Op 30 december 2013 is hij met een remigratie-uitkering teruggekeerd naar Marokko.
1.2.
Op 2 december 2014 is de echtgenoot teruggekeerd naar Nederland. In verband hiermee heeft de Svb bij twee afzonderlijke besluiten van 9 januari 2015 de remigratievoorzieningen van de echtgenoot met ingang van 1 januari 2015 beëindigd en teruggevorderd.
1.3.
Nadat de echtgenoot op [sterfdag] 2015 in Nederland was overleden, heeft appellante een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd.
1.4.
Bij besluit van 8 juli 2016 heeft de Svb de aanvraag van appellante afgewezen. Dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 26 oktober 2016 (bestreden besluit) gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW omdat hij niet in Nederland woonde of werkte. Op de echtgenoot is geen regeling van toepassing die de kring van de verzekerden uitbreidt. De echtgenoot kan daarom niet als ingezetene van Nederland worden beschouwd. Verder had hij zich niet vrijwillig verzekerd. Ook op grond van het Algemeen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake sociale zekerheid bestaat geen recht op een nabestaandenuitkering.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat de echtgenoot op de dag van zijn overlijden geen ingezetene van Nederland was en daarom niet verzekerd was voor de ANW. Met zijn besluit om naar Marokko te remigreren heeft de echtgenoot Nederland, kennelijk met als oogmerk definitief, verlaten. Daardoor is zijn voorheen bestaande band van persoonlijke aard met Nederland per eind 2013 verbroken. De echtgenoot is vervolgens in december 2014 (ernstig) ziek naar Nederland gekomen, is vrijwel direct in het ziekenhuis opgenomen en kort daarna overleden. Bij zijn terugkeer beschikte de echtgenoot niet over eigen woonruimte en over inkomsten. Daarom was ten tijde van het overlijden van de echtgenoot (nog) geen sprake van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Dat de echtgenoot zich op het adres van zijn kinderen in Nederland heeft ingeschreven, de Svb de verhuiskostenvergoeding op grond van de Remigratiewet heeft teruggevorderd en de echtgenoot een procedure voor een verblijfsvergunning was gestart leggen volgens de rechtbank te weinig gewicht in de schaal om anders te oordelen.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Appellante heeft aangevoerd dat haar echtgenoot ten onrechte niet als ingezetene van Nederland wordt beschouwd. Zijn duurzame band van persoonlijke aard met Nederland is nooit verbroken geweest ondanks zijn vertrek naar Marokko. De echtgenoot heeft jaren gewerkt en gewoond in Nederland en heeft vervolgens slechts een jaar in Marokko gewoond. Hij hield via zijn contact met de kinderen een band met Nederland. Zijn kinderen en een groot deel van zijn familie en vrienden wonen in Nederland. Er was juist een sterkere band met Nederland dan met Marokko. Dat de echtgenoot toen hij overleed nog maar kort in Nederland verbleef, nog geen zelfstandige woonruimte en geen inkomen had is volgens appellante niet doorslaggevend. Haar echtgenoot schreef zich direct in op het adres van zijn kinderen en ging op zoek naar een eigen woonruimte. Hij heeft na zijn terugkomst een verblijfsvergunning aangevraagd, maar door zijn overlijden is die procedure niet afgerond. De echtgenoot was dus direct bij terugkomst in Nederland weer ingezetene.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank wordt volledig onderschreven. Voorop wordt gesteld dat de echtgenoot na zijn vestiging in Nederland tot in december 2013 hier te lande heeft gewoond. De echtgenoot had een verblijfsvergunning en heeft kinderen in Nederland wonen. De voorheen bestaande banden van persoonlijke aard tussen de echtgenoot en Nederland zijn in 2013 verbroken door de toen beoogde definitieve vestiging van de echtgenoot bij appellante in Marokko, althans buiten Nederland. Van belang daarbij is dat de remigratie, te weten de vestiging in het land van herkomst, duidt op een gepland langdurig vertrek, dat de echtgenoot remigratievoorzieningen ontving met het doel in Marokko (weer) een langdurig bestaan op te bouwen, dat hij zijn verblijfstitel in Nederland opgaf en dat de echtgenoot in Nederland niet meer beschikte over een duurzaam tot zijn beschikking staande woonruimte.
4.2.
Op 2 december 2014 is de echtgenoot teruggekeerd naar Nederland. Voor zover hij de intentie had om zich definitief in Nederland te vestigen, wordt dit niet door andere objectieve factoren ondersteund. De echtgenoot beschikte in Nederland niet over een verblijfsvergunning. Hij heeft kort bij zijn kinderen ingewoond en verbleef daarna in het ziekenhuis. Hij beschikte dus niet over een duurzaam tot zijn beschikking staande woning. Dat de echtgenoot actief op zoek is gegaan naar een eigen woonruimte is niet gebleken. De echtgenoot had verder geen objectiveerbare bindingen met personen of organisaties in Nederland. Gelet op al deze feiten en omstandigheden was op zijn sterfdag [sterfdag] 2015 geen sprake van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Daarom bestaat voor appellante geen aanspraak op een nabestaandenuitkering.
4.3.
Anders dan appellante meent, betekent het feit dat de Svb de remigratievoorzieningen van de echtgenoot heeft beëindigd en teruggevorderd in verband met zijn terugkeer naar Nederland niet dat de Svb daarmee heeft erkend dat de echtgenoot (weer) ingezetene van Nederland was. Zoals uit de uitspraak van 5 september 2012 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2012:BX6497) blijkt, gaat de Remigratiewet uit van het begrip hoofdverblijf. Dat begrip kan niet op één lijn worden gesteld met het begrip ingezetenschap als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466).
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2019.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Diele
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.
md