ECLI:NL:CRVB:2019:3343
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die sinds 2010 wegens lichamelijke klachten niet meer kan werken, had een WIA-uitkering ontvangen die door het Uwv in 2015 werd beëindigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van appellante. Appellante voerde aan dat haar chronische klachten en recentelijk geconstateerde borstkanker niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde echter dat de verzekeringsartsen geen reden hadden om meer beperkingen aan te nemen dan al in de FML waren opgenomen. De informatie van de neuroloog en andere medische gegevens gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de beëindiging van de WIA-uitkering als terecht werd beschouwd.