ECLI:NL:CRVB:2019:3337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
19/2005 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen uitkeringsspecificatie en beslaglegging op uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, zonder vaste woon- of verblijfplaats, had bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 11 juni 2018. Het Uwv had dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betaalspecificatie geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zou zijn. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad oordeelde dat de uitkeringsspecificatie van 11 juni 2018 geen rechtsgevolgen met zich meebracht en dus niet als een besluit kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde dat er geen wijziging was in de hoogte van de uitkering ten opzichte van de voorgaande maanden, waardoor het bezwaar niet ontvankelijk was. Daarnaast werd het Uwv in zijn verplichting om gevolg te geven aan de beslaglegging op de uitkering bevestigd, zonder dat er onregelmatigheden in de uitvoering waren geconstateerd.

De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.2005 WIA, 19/2699 WIA

Datum uitspraak: 23 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 maart 2019, 18/5451, 18/5452 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] , zonder vaste woon- of verblijfplaats (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

Bestreden besluit 1 (uitkeringsspecificatie juni 2018)
1.1.
Appellante ontvangt van het Uwv een IVA-uitkering. Zij krijgt regelmatig een betaalspecificatie waarop is vermeld hoe het aan haar uit te betalen bedrag aan uitkering is vastgesteld.
1.2.
Bij brief van 11 juni 2018 heeft het Uwv appellante een betaalspecificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering over de maand juni 2018 gestuurd. Uit deze specificatie blijkt onder meer dat de bruto-uitkering € 2.059,51 bedraagt, dat er naast loonheffing en inhouding SV-premies een bedrag van € 629,01 aan derden wordt uitbetaald en dat haar netto-uitkering € 833,83 bedraagt.
1.3.
Het door appellante tegen deze brief ingestelde bezwaar is door het Uwv bij besluit van
31 juli 2018 (bestreden besluit 1) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft overwogen dat de betaalspecificatie van juni 2018 niet gezien kan worden als een besluit, omdat er met deze betaling geen verandering is gekomen in (de uitbetaling van) de WIA-uitkering. Dit betekent volgens het Uwv dat de specificatie geen rechtsgevolgen heeft.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak, onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad van 30 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3494, overwogen dat de betaalspecificatie van 11 juni 2018 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat in deze betaalspecificatie niets is gewijzigd ten opzichte van de betaalspecificatie over mei 2018.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante in essentie gelijke gronden aangevoerd als in bezwaar en beroep.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Op grond van artikel 7:1 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Awb, staat bezwaar en beroep slechts open tegen besluiten.
4.2.
De Raad heeft eerder overwogen (bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 8 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2313) dat aan elke (meestal: maandelijkse) betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag ligt. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld als er in de periodieke betaling geen wijziging optreedt. Dan is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
4.3.
Vastgesteld wordt dat uit de uitkeringsspecificaties over de maanden mei 2018 en juni 2018 blijkt dat appellantes uitkeringen wat betreft hoogte van de (af te dragen) bedragen gelijk zijn. De uitkeringsspecificatie van 11 juni 2018 is dan ook geen besluit in de zin van de Awb.
4.4.
Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar terecht ongegrond verklaard.
Bestreden besluit 2 (uitkeringsspecificatie juli 2018)
5.1.
Bij besluit van 9 juli 2018 heeft het Uwv aan appellante een specificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering over de maand juli 2018 gestuurd.
5.2.
Het door appellante ingestelde bezwaar is door het Uwv bij besluit van 15 augustus 2018 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft overwogen dat appellante al jaren bezwaar maakt tegen de beslaglegging op haar uitkering, maar dat met betrekking tot de beslaglegging in deze uitbetaling niets is gewijzigd. Voorts heeft het Uwv overwogen dat de beslagvrije voet, zoals deze door de beslaglegger is vastgesteld, wordt aangehouden en dat het Uwv hier niet over gaat, zoals al vele malen door de rechtbank en de Raad aan appellante is meegedeeld.
6. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak, onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad van 2 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:104, en van 19 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1502, overwogen dat het Uwv het bezwaar terecht ongegrond verklaard heeft. Het is de rechtbank niet gebleken dat het Uwv niet binnen het kader van het beslag is gebleven.
7.1.
Appellante heeft in hoger beroep – samengevat – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv het beslag juist heeft uitgevoerd. Voorts heeft appellante gesteld dat zij de schuld aan [naam organisatie] nooit heeft erkend.
7.2.
Het Uwv heeft in verweer gesteld dat het Uwv gehouden is om aan de uitvoering van beslaglegging gevolg te geven en voorts dat in de tenuitvoerlegging geen onregelmatigheden zijn onderkend. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
8.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. In wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het hoger beroep van appellante slaagt niet.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) E. Diele