ECLI:NL:CRVB:2017:1502

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
16/5962 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op WIA-uitkering en medewerking van het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen appellante, die een WIA-uitkering ontvangt, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de medewerking aan beslaglegging op haar uitkering. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die haar beroep tegen een aantal besluiten van het Uwv ongegrond had verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv gehouden is om medewerking te verlenen aan het beslag, zonder dat dit betekent dat het Uwv een restschuld van appellante erkent. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

16/5962 WIA
Datum uitspraak: 19 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 augustus 2016, 16/2005 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2017. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 15/4414 WIA, 15/6041 WIA, 16/363 WIA, 16/1626 WIA en 16/8095 WIA. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 23 november 2015 (primair besluit I) heeft het Uwv de betaling van de uitkering van appellante op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 1 februari 2015 hervat.
1.2.
Bij afzonderlijk besluit van 23 november 2015 (primair besluit II) heeft het Uwv aan appellante een nabetaling toegekend.
1.3.
Bij afzonderlijk besluit van 23 november 2015 (primair besluit III) heeft het Uwv de schuld waarvoor door deurwaarder Nedland beslag is gelegd op de WIA-uitkering van appellante afbetaald uit de nabetaling van de WIA-uitkering.
1.4.
Bij afzonderlijk besluit van 23 november 2015 (primair besluit IV) heeft het Uwv een deel van de schuld waarvoor door deurwaarder Groenewegen & Partners beslag is gelegd op de WIA-uitkering van appellante ingehouden op de nabetaling van de WIA-uitkering.
1.5.
De betaalspecificatie van 13 december 2015 (primair besluit V) heeft het Uwv aangemerkt als een besluit.
1.6.
De door appellante tegen deze besluiten gerichte bezwaren zijn bij besluit van 16 februari 2016 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard.
1.3.
Hangende het door appellante tegen het bestreden besluit I ingestelde beroep heeft het Uwv bij nader besluit van 13 juli 2016 de bezwaren van appellante gericht tegen het primaire besluit II alsnog gegrond verklaard en de hoogte van de nabetaling opnieuw vastgesteld (bestreden besluit II).
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat de beslissing op bezwaar tegen het primaire besluit II betreft. Het beroep tegen het bestreden besluit I heeft de rechtbank voor het overige ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente, het vergoeden van het door appellante betaalde griffierecht en gemaakte reiskosten.
2.2.
Naar aanleiding van alles wat appellante tegen de verschillende besluiten had aangevoerd, heeft de rechtbank allereerst overwogen dat zowel de uitkeringsspecificatie van 13 december 2015 als het bestreden besluit II rechtsgevolgen hebben en door haar beoordeeld kunnen worden. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat de Raad in een eerdere procedure van appellante in zijn uitspraak van 8 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2511) aan haar uitleg heeft gegeven over de wijze waarop een deugdelijk beslag wordt gelegd en over de mogelijkheden om in een bestuursrechtelijke procedure op te komen tegen beslaglegging op een uitkering. Het Uwv is gehouden aan het beslag medewerking te verlenen en het ligt het niet op de weg van het Uwv de geldigheid van het door de deurwaarder gelegde beslag te beoordelen. Het is de rechtbank niet gebleken dat het Uwv niet binnen het kader van het beslag is gebleven. De rechtbank heeft in dat verband in aanmerking genomen dat appellante haar bezwaren tegen de beslissing om beslag te leggen en de vaststelling van de beslagvrije voet aan de civiele rechter kan voorleggen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv, door de bezwaren van appellante tegen vijf verschillende besluiten in een besluit op bezwaar te beoordelen, niet heeft gehandeld in strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Niet is gebleken dat appellante door de gang van zaken is benadeeld. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat haar niet is gebleken dat het Uwv niet tot beëindiging van de schorsing van de WIA uitkering mocht overgaan.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Ter zitting van de Raad heeft appellante toegelicht dat zij van mening is dat het Uwv, door medewerking te verlenen aan het beslag, erkent dat er sprake is van een restschuld van appellante bij Obvion hypotheken N.V. Deze restschuld wordt door appellante betwist. Het Uwv heeft ter zitting nogmaals herhaald dat hij gehouden is medewerking te verlenen aan het beslag, daarin geen keuze heeft en dat niet betekent dat het Uwv een restschuld van appellante erkent.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen geheel. Wat het Uwv ter zitting over zijn gehoudenheid tot medewerking heeft gezegd, is juist.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) G.J. van Gendt

NW