In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant ontvangt sinds 1 november 2013 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Gedurende een bepaalde periode heeft hij gewerkt en tegelijkertijd een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de WW-uitkering van appellant herzien en een bedrag van € 755,- teruggevorderd wegens het niet melden van zijn werkzaamheden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de korting op zijn bijstand, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het bezwaar van appellant tegen de uitkeringsspecificatie van september 2015 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat de uitkeringsspecificatie wel degelijk een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de rechtbank dit niet heeft onderkend. De Raad heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het college veroordeeld in de proceskosten van appellant. De uitspraak is gedaan op 30 oktober 2018.