Uitspraak
17.6799 WIA
31 augustus 2017, 16/4227 (aangevallen uitspraak)
mr. P.A.M. Staal, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk. Werkgeefster is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
24 september 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 30 juli 2015 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
26 juli 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Deze heeft geconcludeerd dat met de beperkingen in de FML voldoende rekening is gehouden met de psychische klachten, de emotionele kwetsbaarheid, stoornis in de impulsbeheersing en zwakbegaafdheid als ook de klachten van het longlijden. Evenmin is sprake van een aandoening die gepaard gaat met verlies van basale energie. Bij adequaat gebruik van de medicatie en als het werk voldoet aan de beperkingen in de FML is er geen reden om overbelasting dan wel regelmatig verzuim te verwachten in het dienstverband van appellant. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de verzekeringsarts vastgestelde FML onderschreven.
december 2016. Voorts heeft appellant erop gewezen dat er in 2010 al een ziekteverzuim was van 75%, in 2011 van 45%, in 2012 van 60% en in 2013, 2014 en van 1 januari 2015 tot
30 juli 2015 van 100%. Begeleiding van artsen heeft niet geleid tot een wezenlijke en duurzame verbetering hierin.
1 oktober 2014, wordt bij een te verwachten ziekteverzuim van circa 25% de grens van wat in redelijkheid nog van een werkgever kan worden verlangd niet overschreden.
30 juli 2015 een overschrijdend ziekteverzuim als in 4.2 bedoeld te verwachten is. In de rapporten van 26 juli 2017, 24 januari 2017, 12 april 2017 en 29 juli 2019 hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende overtuigend uiteengezet dat een uitval van meer dan 25% niet op basis van het bij appellant bestaande medisch feitencomplex verklaard kan worden en er medisch geen reden is duurzaamheid van de arbeidsverrichting in het maatgevende werk onmogelijk te achten. Naar aanleiding van de door appellant overgelegde spilanalyse over de periode augustus 2015 tot december 2016 wordt het volgende overwogen. Deze spilanalyse bevat een registratie van verzuimuren, opgesteld door werkgeefster. In de analyse heeft de werkgeefster de reden van het verzuim vermeld onder verschillende kopjes die onderverdeeld zijn in “gewerkt”, “dokter”, “verlof”, “zorgverlof” en “WIA-uren”. Appellant wijst voor het ziekteverzuim met name op de verzuimuren vermeld onder het kopje “WIA-uren”. Uit deze registratie blijkt echter niet dat deze verzuimuren te relateren zijn aan de bij appellant bestaande aandoeningen. Deze verzuimuren zijn evenmin vergezeld van rapporten van een bedrijfsarts die appellant naar aanleiding van een verzuim zou hebben gezien. Vanwege het ontbreken van medische aanknopingspunten kan uit deze gegevens geen excessief verzuim worden afgeleid.