In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 50,47% in het kader van de Wet WIA. Appellant, die zich op 29 december 2008 ziek meldde, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat is om structureel te werken en dat zijn klachten, waaronder een niet-aangeboren hersenaandoening, niet goed zijn beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid juist is. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze conclusie.
Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden, aangezien de totale procedure meer dan vier jaar heeft geduurd. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan appellant. De uitspraak bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en het Uwv, en concludeert dat er geen aanleiding is om de vastgestelde arbeidsongeschiktheid te herzien.