ECLI:NL:CRVB:2019:3117

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
18/2890 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake nabestaandenuitkering

Op 26 september 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 31 december 2008. Verzoekster, woonachtig in Marokko, had verzocht om herziening van de uitspraak waarin haar geen nabestaandenuitkering was toegekend. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft gereageerd op dit verzoek, maar verzoekster is niet verschenen tijdens de zitting op 15 augustus 2019. De Raad heeft vastgesteld dat het verzoek om herziening niet ontvankelijk is, omdat het verzoek meer dan een jaar na de datum van de eerdere uitspraak is ingediend en er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad heeft daarbij verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht en eerdere uitspraken die de termijn voor het indienen van herzieningsverzoeken verduidelijken. De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2890 ANW, 18/2892 ANW

Datum uitspraak: 26 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 31 december 2008, 08/1164 en 08/4039
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats], Marokko (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 31 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BH0864.
De Svb heeft een reactie op dit verzoek om herziening ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 augustus 2019. Verzoekster is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad stelt voorop dat het door verzoekster bij brief van 25 april 2018 ingediende verzoek aangemerkt wordt als een verzoek om herziening van de uitspraak van 31 december 2008, nu verzoekster te kennen heeft gegeven dat ten onrechte geen nabestaandenuitkering aan haar is toegekend.
2. De Svb heeft te kennen gegeven in wat verzoekster heeft aangevoerd geen aanleiding voor herziening van de uitspraak van 31 december 2008 te zien.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Gelet op de uitspraken van de Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4060, moet in het belang van de rechtseenheid voorop worden gesteld, dat van degene die om herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden (nova) dan wel, indien geen nova zijn gesteld, als het is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.4.
De hiervoor in 3.2 geformuleerde regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de in 3.3 vermelde termijn van één jaar gebonden.
3.5.
In deze zaak, die geen betrekking heeft op een uitspraak over een bestuurlijke boete,
zijn bij het herzieningsverzoek geen nova gesteld en is het herzieningsverzoek meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht ingediend. Daarom moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
3.6.
Gelet op 3.1 tot en met 3.5 moet het voorliggende herzieningsverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
26 september 2019.
(getekend) J.J.T. van den Corput
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
rh

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) déclare la demande non-recevable.
Par conséquent, décidée par J.J.T. van den Corput en présence de M.A.A. Traousis en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 26 septembre 2019.